7.2 voedselproductie

7.2 voedselproductie
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

7.2 voedselproductie

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Op welke manier zijn mensen afhankelijk van het milieu?

Slide 3 - Open vraag

Op welke manier hebben mensen invloed op het milieu?

Slide 4 - Open vraag

Wat zijn de belangrijkste oorzaken voor milieuproblemen?

Slide 5 - Open vraag

Wat zijn gevolgen van klimaatverandering?

Slide 6 - Open vraag

Wat is biodiversiteit?

Slide 7 - Open vraag

Geef een voorbeeld van duurzame ontwikkeling?

Slide 8 - Open vraag

Leerdoelen
7.2.1 Je kunt manieren noemen om een grotere productie van voedsel te verkrijgen.

Slide 9 - Tekstslide

Landbouw
Er zijn drie vormen van landbouw:
• akkerbouw (op het land)/ voedingsgewassen
• tuinbouw (in de kas)/ voedingsgewassen
• veeteelt/ landbouwhuisdieren

Om de groeiende wereldbevolking te voeden, wordt steeds meer voedsel geproduceerd. Er zijn verschillende manieren om de productie te vergroten.

Slide 10 - Tekstslide

Monocultuur
- Akkerbouwbedrijven hebben vaak veel grond waarop de boer slechts één soort gewas verbouwt.
- Het voordeel is dat de boeren snel en gemakkelijk met grote machines de bodem kunnen bewerken en oogsten. Hierdoor is de productie hoog en zijn de prijzen laag.

Slide 11 - Tekstslide

Bescherming tegen ziekte en plagen
- Nadeel monocultuur is de grote kans op ziekte en een plaag.
- Dieren, bacteriën en schimmels. 
- Ter bescherming worden bestrijdingsmiddelen gebruikt. 
- Chemische en biologische bestrijdingsmiddelen. 

Slide 12 - Tekstslide

Veeteelt
- Een veehouderij is een landbouwbedrijf waar dieren worden gehouden.
- Dierlijke voedingsmiddelen.
- Intensieve veehouderij: krachtvoer, veel mest, relatief goedkopere producten, minder prettig leven. 


Slide 13 - Tekstslide

 Koeien uit een veehouderij.

Slide 14 - Tekstslide

Bemesting
- Planten hebben mineralen nodig om te groeien (bijv. stikstof en fosfaat).
- Door een monocultuur raakt de grond snel uitgeput.
- Door bemesting worden weer mineralen aan de bodem toegevoegd.
- Dit kan met stalmest of met kunstmest.
- Een nadeel van bemesting is dat de planten niet alle mineralen opnemen. Een deel van de mineralen komt in de bodem en het water terecht en zorgt daar voor verzuring en vermesting.

Slide 15 - Tekstslide

stalmest
Stalmest bestaat uit uitwerpselen en urine van landbouwhuisdieren. Stalmest bevat ammoniak. In ammoniak zit stikstof. Reducenten (bacteriën en schimmels) breken de stalmest af waardoor mineralen vrijkomen, zoals stikstof.

Slide 16 - Tekstslide

kunstmest
Kunstmest wordt gemaakt in een fabriek. Met kunstmest kunnen boeren precies de juiste mineralen aan de bodem toevoegen, zodat de voedingsgewassen zo goed mogelijk kunnen groeien. Het nadeel van kunstmest is dat de productie en het transport ervan veel energie kosten.

Slide 17 - Tekstslide

Bodembewerking
- bodembewerking = ploegen en eggen. 
- Er komtmeer zuurstof in de bodem voor de reducenten.
- planten kunnen dan beter water en mineralen opnemen en kunnen de plantenwortels beter in de bodem doordringen.
- sommige akkerbouwers ploegen niet om de organismen in de grond niet te verstoren. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Gunstige erfelijke eigenschappen
- Boeren willen graag planten en dieren die zo veel mogelijk voedsel met een hoge voedingswaarde produceren.
- Ze kiezen daarom voor planten en dieren met gunstige erfelijke eigenschappen
- Twee manieren om planten en dieren te krijgen met gunstige erfelijke eigenschappen zijn:
• veredeling
• genetische modificatie

Slide 20 - Tekstslide

Verdeling
Veredeling begint met het uitzoeken van organismen met gunstige erfelijke eigenschappen. Dat noem je kunstmatige selectie, omdat de selectie plaatsvindt door de mens. 

Slide 21 - Tekstslide

genetische modificatie (gm)
-  Er worden dan erfelijke eigenschappen aan een organisme toegevoegd.
1. Knippen uit erfelijk materiaal.  
2. De gewenste erfelijke eigenschap wordt toegevoegd aan een cel van een ander soort organisme.
3. De ontvangende cel gaat delen en er ontstaat een nieuw organisme met de oorspronkelijke erfelijke eigenschappen plus de extra erfelijke eigenschap.
- Transgeen.

Slide 22 - Tekstslide

Verandering van erfelijke eigenschappen bij dieren
- Kunstmatige inseminatie (ki)
-In-vitrofertilisatie (ivf)


Slide 23 - Tekstslide

Maken
Blz. 150
Opdr. 1 t/m 7

Slide 24 - Tekstslide

Noem verschillende vormen van landbouw:

Slide 25 - Open vraag

Wat is een ander woord voor ploegen en plagen?

Slide 26 - Open vraag

Op welke manieren kunnen er mineralen worden toegevoegd aan de grond?

Slide 27 - Open vraag

Wat zijn erfelijke eigenschappen?

Slide 28 - Open vraag

Op welke manier kunnen erfelijke eigenschappen van de voedselproductie worden veranderd?

Slide 29 - Open vraag

Leerdoelen
6.2.1 Je kunt manieren benoemen om een grotere productie van voedsel te verkrijgen.
6.2.2 Je kunt uitleggen wat erfelijke eigenschappen zijn.
6.2.3 Je kunt beschrijven hoe je erfelijke eigenschappen van een organisme kunt veranderen om er de voedselproductie mee te vergroten.

Slide 30 - Tekstslide