In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Telefoon in je tas
Op tafel:
Leesboek
Kauwgum in de prullenbak
Slide 1 - Tekstslide
boek lezen/nos.nl
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Vandaag
vorige les
§6 aan elkaar of los nakijken
herhaling werkwoordspelling
korte pauze
maken/huiswerk
einde les
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoel
Ik kan: bepalen welke woorden je los of aan elkaar moet schrijven
Ik leer: alle werkwoorden foutloos spellen
Slide 4 - Tekstslide
Nakijken
Nakijken §6 aan elkaar of los
Slide 5 - Tekstslide
Korte pauze!
timer
5:00
Slide 6 - Tekstslide
Werkwoordspelling
Slide 7 - Tekstslide
Weet je het nog?
Hoe vind je de persoonsvorm?
In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom
De zin vragend maken
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Slide 8 - Tekstslide
Weet je het nog? tt
Ik-vorm = Stam (loop)
Hij = Stam + T (loopt)
Wij = hele werkwoord (infinitief) (lopen)
Slide 9 - Tekstslide
Het meisje .... door het bos. (fietsen, pvtt)
A
fietste
B
fietstte
C
fietst
D
fiests
Slide 10 - Quizvraag
Ik ...... dat wel een beetje raar. (vinden, pvtt)
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vondt
Slide 11 - Quizvraag
Weet je het nog? vt
Sterke en zwakke werkwoorden
Een sterk werkwoord is sterk genoeg om te veranderen (loop-liep, zwem-zwom)
Een zwak werkwoord kan dit niet
Slide 12 - Tekstslide
Stam eindigt op:
t-k-f-s-ch-p
dan te(n)
lachen
stam = lach
ik lachte
wij lachten
't(ex)Kofschip:
Verleden tijd van zwakke werkwoorden
Voltooid deelwoord
werken
stam = werk
ik werkte
wij werkten
reizen
stam = reiz (!)
ik reisde
wij reisden
Slide 13 - Tekstslide
De man..........de weg. (vragen, vt)
A
vraagt
B
vraagde
C
vroeg
D
vroegt
Slide 14 - Quizvraag
Hij heeft de envelop ........
(openen, vd)
A
geopent
B
geopendt
C
geoppent
D
geopend
Slide 15 - Quizvraag
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Voltooid deelwoord
het is al gebeurd
De deur is geverfd.
Onvoltooid deelwoord
het is nog gaande
Marie reist zeilend de wereld over.
Slide 16 - Tekstslide
Geeft ww aan dat je iets aan het doen bent en schrijf je het als hele ww + d ? OD
Geeft ww aan dat je iets gedaan hebt en staat in de zin een vorm van hebben of zijn? VD
Slide 17 - Tekstslide
Stappenplan
Slide 18 - Tekstslide
Werkwoordsvormen
- infinitief
- pvtt
- vd
- od
Werkwoordstijden
- ott
- ovt
- vtt
- vvt
Slide 19 - Tekstslide
Voorbeeldzinnen
Ik loop. OTT/OVT/VTT/VVT
Ik liep.
Ik heb gelopen.
Ik had gelopen.
Slide 20 - Tekstslide
Huiswerk
Maak cursus 7 §9
herhaling leerjaar 1
EN
leer de theorie van §2,3,4
Slide 21 - Tekstslide
Einde les!
Schuif je stoel aan en zet je tafel recht.
Tot de volgende les.
Slide 22 - Tekstslide
Maak cursus 7 §6 opdracht 1 tot en met 5
blz 258-259
klaar ? online §8 mixopdrachten
timer
12:00
Slide 23 - Tekstslide
Schuif je stoel aan
Slide 24 - Tekstslide
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
jij
hij/zij/het
meervoud
ik-vorm/stam
ik-vorm + t
ik-vorm + t
'infinitief'
fiets word loop
fietst wordt loopt
fietst wordt loopt
fietsen worden lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij en van hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.
Slide 25 - Tekstslide
Een overzicht van de werkwoordstijden
Slide 26 - Tekstslide
Benoem de werkwoordstijd.
Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt
Slide 27 - Quizvraag
Benoem de werkwoordstijd. Had je de afwas al gedaan?