stellingen

STELLING: 
Leerlingen hebben recht op 10 spijbel-uren p.j.
aan deze kant van het lokaal zitten de oneven nummers


JULLIE ZIJN HET ONEENS MET DEZE STELLING 
aan deze kant van het lokaal zitten de even nummers


JULLIE ZIJN HET EENS
MET DEZE STELLING
Je krijgt 8 minuten om deze stelling voor te bereiden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

STELLING: 
Leerlingen hebben recht op 10 spijbel-uren p.j.
aan deze kant van het lokaal zitten de oneven nummers


JULLIE ZIJN HET ONEENS MET DEZE STELLING 
aan deze kant van het lokaal zitten de even nummers


JULLIE ZIJN HET EENS
MET DEZE STELLING
Je krijgt 8 minuten om deze stelling voor te bereiden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Standpunt, mening, argument, feit
  1. Een standpunt is iets wat jij vindt, gebaseerd op een persoonlijke mening (subjectief).
  2. Een argument gebruik je bij de onderbouwing van jouw standpunt en is de reden waaróm jij iets vindt.
  3. Een sterk argument is vaak gebaseerd op objectieve feiten, waarmee je kunt aantonen dat je geen onzin praat.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld...
  1. Particulier vuurwerk met Oud en Nieuw moet verboden worden... (standpunt)
  2. ..., want vuurwerk is gevaarlijk. (argument)
  3. Vuurwerk bevat verschillende explosieve en chemische stoffen. Er wordt veel vuurwerk tegelijkertijd afgestoken in een straat. Er zijn jaarlijks ... doden en gewonden door vuurwerk. (feiten)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Standpunten
  • prikkelende, stellige uitspraak
  • roept reacties op, je kunt erover discussiëren
  • er wordt vaak een wenselijke situatie in  aangegeven

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even testen in 20 seconden: 
wel of geen standpunt?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moeten basisscholen wel of niet meer muzieklessen geven?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 10 - Quizvraag

Geen standpunt, want het is een vraag. Als dit in een tekst staat, dan vertelt de schrijver niet zijn mening, maar stelt een vraag. (Tenzij hij/zij in de tekst zelf zijn/haar antwoord op deze vraag geeft, door te zeggen dat er bv. wél meer muzieklessen moeten komen).
Hoe maak je hier een standpunt van: Basisscholen moeten meer muzieklessen geven.
Slimme kinderen moeten een aparte school krijgen.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 11 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (ze MOETEN volgens de schrijver een aparte school krijgen, deze is er dus nog niet)
standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.

Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
Om de wereldgeschiedenis te begrijpen, moet de vaderlandse gesichiedenis wel bekend zijn.
tegenargument
weerlegging

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Steeds meer kinderen hebben tegenwoordig overgewicht.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 13 - Quizvraag

Geen standpunt, maar een feit. Hierover valt niet te discussiëren, het is gewoon zo. Er wordt geen toekomstige wenselijke situatie beschreven.
De belasting op sigaretten moet nog verder omhoog.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 14 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (de belasting MOET volgens de schrijver omhoog)
Zou het niet beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 15 - Quizvraag

Geen standpunt, maar een vraag (tenzij de schrijver zelf het antwoord op de vraag ook geeft in de tekst).
Hoe maak je hier een standpunt van:
Het zou beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort.
De overheid zou het inzetten van jonge kinderen als influencer zo snel mogelijk moeten verbieden.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 16 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (er MOET volgens de schrijver een verbod op jonge influencers komen)

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk in 10 seconden: 
zijn de volgende beschrijvingen objectief of subjectief?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sophie zit in jouw klas en lacht veel. Sophie is een vrolijk meisje.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 19 - Quizvraag

Subjectief:
Informatie met een mening/waarde-oordeel, het kind kan ook uit ongemak of onzekerheid lachen
Robert heeft een blauwe trui aan.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 20 - Quizvraag

Objectief: de blauwe kleur en het kledingstuk zijn controleerbaar voor iedereen
Arda heeft een mooiere tekening dan Sem.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 21 - Quizvraag

Subjectief: het is jouw mening, wat jij mooi vindt, kan een ander minder mooi vinden
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 22 - Quizvraag

Objectief: het is de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek, hierover valt niet te twisten
Loes woont dichtbij de grens met Duitsland.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 23 - Quizvraag

subjectief: jouw gevoel over de afstand tot de grens kan anders zijn dan dat van een ander. Wat is 'dichtbij'? Misschien vind jij iets dichtbij als het 5 minuten lopen is, terwijl een ander het nog dichtbij noemt, als het 20 minuten met de auto is. 
Kelsey is nu al voor de derde keer te laat.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 24 - Quizvraag

Objectief, het aantal keren te laat is meetbaar en voor iedereen te controleren
De nieuwe update is geen verbetering, want ik kan functies niet meer vinden.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 25 - Quizvraag

Subjectief, het is gebaseerd op jouw persoonlijke ervaring
Kies een stelling...
  1. Kinderen moeten hun eigen bedtijd kunnen kiezen.
  2. Er moeten meer Smurfinnen komen in de tekenfilmserie.
  3. Studenten mogen zelf bepalen wanneer ze vakantie nemen.
  4. Netflix moet tijdens de feestdagen gratis worden.
  5. E-games moeten een Olympische sport worden.
  6. Er moet een verbod op feestdagenmuziek in winkels komen.

(5 minuten bedenk/schrijftijd + 5 minuten bespreken/doorvragen/discussie)


Slide 26 - Tekstslide

DOELEN:
- je kunnen verplaatsen in de tegenstander
- de kern van je argument kunnen benoemen

Behandel achter elkaar 2 of 3 stellingen,  in totaal 30 minuten.
Laat de klas (of 1 student) een stelling kiezen waar de hele klas mee aan de slag gaat.
Iedereen moet 1 argument voor en 1 argument tegen die stelling bedenken en invoeren op het bord.
Vraag een paar studenten om hun argument toe te lichten.
Als argumenten vaag zijn, vraag door tot hij/zij bij de kern van het argument komt (wat bedoelt iemand precíes, wat zou het tussenkopje zijn voor dit argument?)