Modale werkwoorden - klas 3

modale werkwoorden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

modale werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Er zijn 6 modale werkwoorden in het Duits:
1. können = kunnen
2. mögen = lusten, aardig vinden, leuk vinden
3. dürfen = mogen
4. müssen = moeten (noodzaak, wat niet anders kan)
5. sollen = moeten (de wil van iemand anders, een bevel)
6. wollen = willen
(7. wissen = weten)

Slide 2 - Tekstslide

wissen
Dit werkwoord wordt op dezelfde manier vervoegd 

Zien jullie het?
De 1. en 3. pers. enkv. géén uitgang!

Slide 3 - Tekstslide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 4 - Tekstslide

Leer de betekenissen en vormen t.t.

Nu volgen er oefeningen over de modale werkwoorden in de t.t.
(tegenwoordige tijd)

Slide 5 - Tekstslide

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal:
Lisa kan
A
Lisa kannst
B
Lisa kann
C
Lisa können
D
Lisa kannt

Slide 7 - Quizvraag

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 8 - Quizvraag

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 9 - Quizvraag

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 10 - Quizvraag

Modale werkwoorden
Herr Schmidt, _____ Sie wie spät es ist?
A
weiß
B
weißt
C
wissen
D
wisst

Slide 11 - Quizvraag

Modale werkwoorden
Du ..... (wissen) es bestimmt!
A
weiß
B
weißen
C
wissen
D
weißt

Slide 12 - Quizvraag

Wat is geen modale werkwoord?
A
Dürfen
B
müssen
C
können
D
gehen

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 14 - Quizvraag