Les 6 - (30-09-2024) - Question Words


Question Words
Vraagwoorden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


Question Words
Vraagwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today!
- Mini test
- Question Words (Grammar)
- Exercises

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. rommelig
messy/cluttered

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. douche

shower

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. gootsteen

sink

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. tidy

netjes

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. ouderen

elderly

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6. activity

activiteit

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7. meubilair

furniture

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8. kraan

tap/faucet

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9. mirror

spiegel

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10. parkeren
park/parking/to park/parking space/

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
You know what the question words are in English and what they mean
You can correctly use question words in sentences.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I know what the question words are?
Yes
No

Slide 14 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om een vraag te stellen.

 In de Engelse taal kennen we de volgende vragende voornaamwoorden:
  •  what                      wat?
  •  where                   waar?
  • when                    wanneer?
  • who                       wie?
  • which                   welke?
  •  why                      waarom?
  •  how                      hoe?


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Interrogative pronouns 
Interrogative / question words:

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Questions words (examples)
Who: Who is coming to the party tonight?
What: What are you doing this weekend?
When: When does the movie start?
Where: Where did you put your keys?
Why: Why are you late to the meeting?
How: How did you solve the problem?
Which: Which book do you recommend?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste vragende voornaamwoord?

____ would you do if you won the lottery?
A
Who
B
Why
C
What
D
Which

Slide 18 - Quizvraag

What = wat

Wat zou jij doen als je de loterij won?
Fill in the correct question word:

... are you? - I am Jane.
A
How
B
Who
C
When
D
Why

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word:

... is that? Is that Joey?
A
Who
B
What
C
How
D
Why

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'When' is a question word.
A
True
B
False

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the question word.
A
Where
B
do
C
find
D
question

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the right question word:

........ is my bike? Behind the house.
A
Who
B
Where
C
Which
D
Why

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ does the boy come from? He's from Newcastle.
A
How
B
Why
C
Where
D
Which

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Choose the right question word:

....... have you been? In Paris.
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Now you!
Exercises 39 and 40 (page 32)


Done?

Work on exercises 41 and 42 (homework)
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies