In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Criminaliteit
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je welke wetboeken er zijn, wanneer je strafbaar bent, wat een misdrijf is, en meer!
Slide 2 - Tekstslide
Introduceer de doelen van de les aan de leerlingen.
Wat weet je al over criminaliteit?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wetboek van strafrecht
De meeste strafbare feiten staan beschreven in het Wetboek van Strafrecht. Voorbeelden van strafbare feiten zijn moord, mishandeling, fraude, witwassen.
Er zijn ook andere wetten waarin de overheid bepaald gedrag strafbaar stelt, zoals de Wegenverkeerswet, ende Opiumwet (drugs).
Slide 4 - Tekstslide
Geef een overzicht van de belangrijkste wetboeken.
Wanneer ben je eigenlijk strafbaar?
Je bent strafbaar als je iets doet wat verboden is volgens de wet. Dit is vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.
Wetten zijn plaats en tijdsgebonden:
vb: vroeger was overspel strafbaar, nu niet meer. Nu zijn er wetten die gaan over internet gebruik, vroeger niet.
Slide 5 - Tekstslide
Leg uit wat strafbaarheid betekent.
Bedenk wetten die er vroeger wel waren en nu niet, en wetten die er vroeger niet waren en nu wel.
Slide 6 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Misdrijven
Een misdrijf is een ernstig strafbaar feit, zoals diefstal of moord.
Slide 7 - Tekstslide
Definieer misdrijven en geef enkele voorbeelden.
Wel of niet naar de rechter?
De officier van justitie stuurt niet iedereen door naar de rechter. Het hangt er vanaf wat er is gebeurd. De OVJ heeft 3 opties:
1. Seponeren = niet vervolgen en dan hoef je dus niet voor de rechter te verschijnen. (door onvoldoende bewijs, te klein misdrijf)
2. Schikken of transactie = boete geven (geldbedrag betalen en daardoor niet naar de rechter, mag alleen bij kleine delicten)
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit wat schikken is en wanneer het plaatsvindt.
Sepot
Sepot betekent dat de zaak niet verder wordt vervolgd. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als er onvoldoende bewijs is.
Slide 9 - Tekstslide
Leg uit wat seponeren betekent en geef enkele situaties waarin dit zou kunnen gebeuren.
Vervolgen
Als de zaak wel wordt vervolgd, dan komt deze voor de rechter.
Slide 10 - Tekstslide
Leg uit wat vervolgen betekent en wat er gebeurt als een zaak voor de rechter komt.
Onafhankelijke Rechter
Een onafhankelijke rechter is een rechter die onpartijdig is en geen belangen heeft in de zaak.
Slide 11 - Tekstslide
Definieer wat een onafhankelijke rechter is en waarom dit belangrijk is.
Taken van de Politie
De politie heeft veel taken, waaronder het handhaven van de wet en het opsporen van misdrijven.
Slide 12 - Tekstslide
Geef een overzicht van de belangrijkste taken van de politie.
Bevoegdheden van de Politie
De politie heeft bepaalde bevoegdheden, zoals het fouilleren van verdachten en het gebruik maken van dwangmiddelen.
Slide 13 - Tekstslide
Leg uit wat de bevoegdheden van de politie zijn en wat dit betekent voor verdachten.
Proces Verbaal
Een proces verbaal is een verslag van de politie over wat er is gebeurd. Dit wordt gebruikt als bewijs in een rechtszaak.
Slide 14 - Tekstslide
Definieer wat een proces verbaal is en waarom het belangrijk is.
Dagvaarding
Een dagvaarding is een oproep om voor de rechter te verschijnen. Dit gebeurt als de zaak wordt vervolgd.
Slide 15 - Tekstslide
Leg uit wat een dagvaarding is en wanneer dit wordt gebruikt.
Openbaarheid Rechtszaken
Rechtszaken zijn in principe openbaar, wat betekent dat iedereen ze kan bijwonen.
Slide 16 - Tekstslide
Beschrijf de openbaarheid van rechtszaken en wanneer deze kan worden beperkt.
Rechtbanken in Nederland
Er zijn verschillende soorten rechtbanken in Nederland, zoals de kantonrechter en de rechtbank.
Slide 17 - Tekstslide
Geef een overzicht van de verschillende soorten rechtbanken en wat hun taken zijn.
Vragen
Zijn er nog vragen over het Nederlandse rechtssysteem?
Slide 18 - Tekstslide
Geef de leerlingen de gelegenheid om vragen te stellen en zorg ervoor dat ze alle doelen van de les begrijpen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 19 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 20 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 21 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.