Verbanden en signaalwoorden

Verbanden
& signaalwoorden

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verbanden
& signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Opsommend verband

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstellend verband

Slide 8 - Tekstslide

Oorzakelijk verband

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Voorwaardelijk verband

Slide 11 - Tekstslide

Redengevend verband

Slide 12 - Tekstslide

Concluderen verband

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Toelichtend verband

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Oefenblad
Maak de opdrachten op het oefenblad. 
Je mag op het blad schrijven!

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 1
1. signaalwoord = als 
verband = oorzaak-gevolg
2. signaalwoord = om te 
verband = doel - middel
3. signaalwoord = mits  
verband = voorwaarde
4. signaalwoord = doordat  
verband = oorzaak - gevolg
5. signaalwoord = hoewel  
verband = tegenstelling
 


6. signaalwoord = omdat 
verband = reden
7. signaalwoord = verder 
verband = opsomming  
8. signaalwoord = dus 
verband = conclusie
9. signaalwoord = te danken aan verband = oorzaak - gevolg
10. signaalwoord = tenzij 
verband =  voorwaarde
11. signaalwoord = te wijten aan
verband = oorzaak-gevolg

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 2
1. Om te – middel/doel
2. Ten eerste, ten tweede – opsomming
3. Immers – reden
4. Dus – conclusie
5. onder andere – voorbeeld
6. Indien – voorwaarde
7. Als – voorwaarde

Slide 20 - Tekstslide