Medicijnen

                                 Medicijnen






                                                                                                                                  JG
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

                                 Medicijnen






                                                                                                                                  JG

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesdoelen
  • Je benoemt de bekendste begrippen omtrent medicatie
  • Je legt uit welke verschillende medicijngroepen er bestaan
  • Je benoemt verschillende allergische reacties bij medicijngebruik
  • Je benoemt de verschillende vormen voor het toedienen van medicatie
  • Je benoemt de ongewenste effecten van medicatie
  • Je kan vertellen hoe je een bloedsuiker prikt

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regel van vijf

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent d.d.
A
Per dag
B
Om de dag

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie die oraal of rectaal wordt ingenomen noemen we een ....... toediening
A
Enterale
B
Parenterale
C
Pulmonaal
D
Transdermaal

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toedieningswegen
  • enteraal = via het maag-/darmstelsel  v.b. tablet, zetpil, via sonde
                      

  • parenteraal = buiten het maag-/darmstelsel 
                           
                           Lokaal gegeven, pleister, inhalaties, nasaal,
                           injectie, infuus, sublinguaal.




Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Tabletten, dragees en capsules kunnen zo gemaakt zijn dat de werkzame stof niet in de maag, maar pas in de dunne darm vrijkomt. Hierdoor kan het maagzuur het medicijn niet aantasten.
Deze medicijnen mogen nooit gekauwd, gebroken of gemalen worden.

Zetpillen bestaan uit een gemakkelijk smeltende stof waarin de geneesmiddelen zijn verwerkt. Het geneesmiddel wordt via de slijmvlieswand van de darmen snel in het bloed opgenomen.


Toedieningswegen
  • Oraal 
  • Rectaal
  • Sublinguaal
  • Injectie 
  • Pulmonaal
  • Transdermaal
-vaginaal


Slide 10 - Tekstslide

oraal = via de mond 

rectaal = via de anus

sublinguaal = onder de tong (hartproblemen, epilepsie)

transdermaal = via pleister (lokale toediening maar soms systemische werking denk maar aan nicotine pleister)

inhalatie = tracheaal via luchtpijp of nasaal via neus (astma) soms lokaal soms systematisch

vaginaal = via de vagina (anti schimmel)




Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Contra-indicatie
  • Een reden om het medicijn NIET te gebruiken omdat het medicijn een aandoening of ziekte verergert.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken zelfstandig 5 minuten

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Risico's medicijngebruik
  • Bijwerkingen
  • Cumulatie (NF, LF)
  • Interactie
  • Verslaving
  • Gewenning/tolerantie

Slide 22 - Tekstslide

Bijwerkingen:
Niet gewenste en schadelijke effecten van een geneesmiddel
waarvan de gebruikelijke dosering is gegeven

Cumulatie: Wanneer het middel te vaak
wordt gegeven is de vorige
dosis nog niet voldoende
uitgescheiden en stijgt de
plasmaconcentratie
vootdurend. Dan ontstaat
ophoping of cumulatie van
het geneesmiddel tot
toxische of zelfs lethale
dosis

interactie:
Een wisselwerking tussen medicijnen die tot verandering in de werking en bijwerkingen kunnen leiden

gewenning: Je lichaam went aan het medicijn en je hebt een steeds hogere dosis nodig om hetzelfde effect te ervaren.


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra aandacht is nodig bij oudere zorgvrager omdat:
  • Vaak minder goede nier- en leverfuncties
  •  Gebruiken vaak veel medicatie daardoor meer interactie
  • Meerdere aandoeningen, bijwerkingen kunnen worden gemaskeerd
  • Minder therapietrouw (geheugen problemen, gezichtsproblematiek, functionele problemen)
  • Bij bloeddruk verlagende medicatie meer kans op orthostatische hypotensie waardoor grotere valkans

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een contra-indicatie?
A
een reden om een medicijn te geven
B
een reden om het medicijn NIET te geven
C
verslaving
D
giftige hoeveelheid

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige medicijnen hebben een hardere laag (zgn, coating) waarom is dit?
A
Anders gaan ze kapot bij vallen
B
Medicijnen hebben een bittere smaak
C
Vond de fabrikant leuk
D
Zodat ze voorbij de maag worden opgenomen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt verstaan onder cumulatie van medicijnen?
A
te veel medicijnen
B
ophoping van medicijnen
C
afhankelijkheid
D
steeds meer nodig voor dezelfde werking

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke medicatiefouten worden er veel gemaakt?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Te laat gegeven
B
Verkeerde cliënt
C
Te hoge of lage doseringen
D
Verkeerde combinaties

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn bijwerkingen van medicijnen?
A
ophoping van medicijnen in het lichaam
B
de invloed van de medicijnen op elkaars werking
C
steeds meer nodig voor dezelfde werking
D
een ongewenste reactie bij een normaal gebruik

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een dragee is...
A
een zetpil
B
een tablet met een suikerlaagje
C
een soort injectie
D
een bruistablet

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld van een symptoombestrijder is ......
A
Antibiotica
B
Hormonen
C
Pijnstiller
D
Maagmiddel

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je als eerste als er een medicatiefout is gemaakt?
A
Melden bij leidinggevende
B
MIC invullen
C
Huisarts/arts raadplegen
D
Onderzoeken waarom het fout gegaan is

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De reden waarom iemand een medicijn voorgeschreven krijgt noemen we een:
A
contra-indicatie
B
indicatie

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

bloedsuiker prikken wat weet je ervan

Slide 36 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesdoelen behaald
  • Je benoemt de bekendste begrippen omtrent medicatie
  • Je legt uit welke verschillende medicijngroepen er bestaan
  • Je benoemt verschillende allergische reacties bij medicijngebruik
  • Je benoemt de verschillende vormen voor het toedienen van medicatie
  • Je benoemt de ongewenste effecten van medicatie
  • Je kan vertellen hoe je bloedsuiker prikt

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies