VTH medicatie

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                Basiskennis 
                                                    medicatie
Welkom

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Redenen van toediening
Symptoombestrijding, placebo
Causale werking (oorzaak wegnemen)
Te korten aanvullen, Antibiotica
Pijnstilling, insuline, griepspuit

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

medicatie die over is
A
mag weggegooid bij het GFT
B
mag terug naar de apotheek
C
beide bovenstaande
D
geen van bovenstaande

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verschijningsvormen zijn er van medicijnen?

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Meer uitleg

Slide 7 - Tekstslide

Tabletten, dragees en capsules kunnen zo gemaakt zijn dat de werkzame stof niet in de maag, maar pas in de dunne darm vrijkomt. Hierdoor kan het maagzuur het medicijn niet aantasten.
Deze medicijnen mogen nooit gekauwd, gebroken of gemalen worden.

Zetpillen bestaan uit een gemakkelijk smeltende stof waarin de geneesmiddelen zijn verwerkt. Het geneesmiddel wordt via de slijmvlieswand van de darmen snel in het bloed opgenomen.


Toedieningswegen
- enteraal = 
via het maag-darmstelsel -> meestal algemene werking (systematisch)

- parenteraal 
= via injectie/infuus of door difussie-> systematische of lokale werking

-topisch = 
via de huid en alleen lokaal/plaatselijk
 


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toedieningswegen
- oraal 
-rectaal
- sublinguaal
- injectie (subcutaan, intraveneus, intramusculair, 
- inhalatie
-vaginaal


Slide 9 - Tekstslide

oraal = via de mond 

rectaal = via de anus

sublinguaal = onder de tong (hartproblemen, epilepsie)

transdermaal = via pleister (lokale toediening maar soms systemische werking denk maar aan nicotine pleister)

inhalatie = tracheaal via luchtpijp of nasaal via neus (astma) soms lokaal soms systematisch

vaginaal = via de vagina (anti schimmel)




Wat is een contra-indicatie?
A
een reden om een medicijn te geven
B
een reden om het medicijn NIET te geven
C
verslaving
D
giftige hoeveelheid

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijsluiter
  • Samenstelling
  • Indicatie: waar wordt het middel voor gegeven?
  • Werking
  • Dosering *
  • Bijwerkingen
  • Gebruik tijdens zwangerschap
  • Wijze van inname
  • Waarschuwingen 
  • Werkzame stof en hulp/vulstoffen
Alles moet benoemd worden op bijsluiter i.v.m.
overgevoeligheid
CBG

Slide 11 - Tekstslide

waarschuwingen
Met welke geneesmiddelen gaat het middel
niet goed samen
• Niet innemen met melk, grapefruitsap…

• Wanneer kun je het beter niet innemen
(contra-indicatie)

hulpzame stoffen of vulstoffen
bijvoorbeeld zetmeel
dosering
Normdosering= standaarddosis/ gebruikelijk dosis bij volwassenen

Doseringsinterval= tijd die zit tussen inname van de verschillende doseringen van het geneesmiddel
–> Instellen tot een evenwichtssituatie 


Slide 12 - Tekstslide

Bij pijnmedicatie bouw je met de juiste dosering een goede concentratie aan pijnstilling op. De zogeheten 'spiegel'.

Extra aandacht is nodig bij oudere zorgvrager omdat:

– vaak lever/nieren minder goed werken
– veel verschillende medicijnen worden gebruikt die elkaars
werking kunnen beinvloeden (interactie)
– veel ziekten naast elkaar, wat eventuele bijwerkingen soms
kan maskeren
– vaak orthostatische hypotensie bij bloeddrukverlagende
medicijnen (val risico!)
– soms therapie-ontrouw
(door vergeetachtigheid, slechtziendheid, problemen met
inname (o.a. inhalatie))

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Let op dat de medicijnen goed bewaard worden
  • Zorg ervoor dat je ongestoord kunt werken met medicatie
  • Dubbele controle van risicovolle medicijnen is voor de veiligheid van de cliënt
  • Meld altijd medicatiefouten

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een dragee is...
A
een zetpil
B
een tablet met een suikerlaagje
C
een soort injectie
D
een bruistablet

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt verstaan onder cumulatie van medicijnen?
A
te veel medicijnen
B
ophoping van medicijnen
C
afhankelijkheid
D
steeds meer nodig voor dezelfde werking

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke medicatiefouten worden er veel gemaakt?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Te laat gegeven
B
Verkeerde cliënt
C
Te hoge of lage doseringen
D
Verkeerde combinaties

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft de bevoegdheid om medicatie uit te schrijven?
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De verzorgende
D
De apotheek

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je als eerste als er een medicatiefout is gemaakt?
A
Melden bij leidinggevende
B
MIC invullen
C
Huisarts/arts raadplegen
D
Onderzoeken waarom het fout gegaan is

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld van een symptoombestrijder is ......
A
Antibiotica
B
Hormonen
C
Pijnstiller
D
Maagmiddel

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie die oraal of rectaal wordt ingenomen noemen we een ....... toediening
A
Enterale
B
Parenterale

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Injecteren
subcutaan
&
intra musculair

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is injecteren?
door een injectie dringt de naald in daaronder liggend weefsel.
je brengt een naald in de huid met als doel het toedienen van medicatie.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intramusculair injecteren
  • In de spier
  • meestvoorkomende injectienaald 40 mm

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manieren van injecteren
  • intracutaan (in de huid);
  • subcutaan (in het onderhuids
    bindweefsel);
  • intramusculair (in een spier);
  • intraveneus (in een ader).





Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

complicaties subcutaan injecteren 

● hematoom
● allergische reactie op de medicatie
● infectie door onvoldoende hygiënisch werken
● flauwvallen bij prikangst

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Subcutaan Injecteren
parenterale toediening van medicatie
snellere werking
komt niet in maag/darmstelsel




Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Subcutaan injecteren
*Subcutaan betekent onder de huid. 
*Subcutaan injecteren is het injecteren van een vloeistof in bindweefsel of vetweefsel. 
*Het voordeel van subcutaan injecteren is dat je een klein naaldje hebt. De kans is daardoor heel klein dat je diep in het lichaam prikt. 
*Je hoeft je dus geen zorgen te maken om een grote zenuwtak of groot bloedvat raken. Na de inspuiting wordt de vloeistof geleidelijk aan opgenomen in de bloedsomloop.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Injecteren van insuline

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is diabetes
Diabetes, suikerziekte, is een ziekte waarbij het lichaam de bloedsuiker niet meer in evenwicht kan houden. Dat komt doordat het lichaam te weinig van het hormoon insuline heeft. En ook reageert het lichaam vaak niet meer goed op insuline. Of het maakt helemaal geen insuline meer. Insuline regelt de bloedsuikerspiegel. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 soorten diabetes
  1. Type 1
  2. Type 2
  3. Zwangerschapsdiabetes

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar injecteer je geen insuline
A
Buik
B
Bovenbeen
C
Arm
D
Bil

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk orgaan wordt insuline geproduceerd?
A
Lever
B
Alvleesklier
C
Lever

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline is
A
Een hormoon
B
Een medicijn
C
Een voedingsstof

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Theorie thema 2 hoofdstuk 5 lezen blz. 61 – 77
In de digitale werkomgeving verwerkingsopdrachten maken:
2.5 Toedienen van medicatie: Opdrachten 1 t/m 9
Themaopdracht: “Is dat allemaal wel nodig?”

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies