H1 - Trema, apostrof, accent, cedille

Nederlands - 3HV
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - 3HV

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Lezen (10 min.)
- Terugblik
- Lesdoel spelling: trema, apostrof, accent, cedille
- Oefentoets cambiumned
- Instructie: trema, apostrof, accent, cedille
- Quiz
- Huiswerk
- Afsluiting les

Slide 2 - Tekstslide

timer
1:00
Wat weet je over het onbepaald voornaamwoord?

Slide 3 - Woordweb

Normale bijzin
Beknopte bijzin
Nadat ik ontbeten had, stapte ik op de fiets
De coach zei dat als we zo doorgaan, we de wedstrijd zeker gaan winnen
Dansend van vreugde vierde de Olympisch kampioen zijn overwinning
Overdrevend gebarend werd zijn betoog steeds ingewikkelder
Na een uur gefietst te hebben, kwam ik eindelijk aan op school

Slide 4 - Sleepvraag

Lesdoel spelling
Doel van deze les:

- je weet wanneer je trema’s, apostroffen, accenten en cedilles moet gebruiken en past dit toe bij de opdrachten.  

Slide 5 - Tekstslide

Spelling: apostrof, accent, cedille
Maak de volgende proeftoets. Hoeveel had je er goed?

Slide 6 - Tekstslide

Trema
Uitspraak
- om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden             uitgesproken: kopiëren, beëindigen, Azië, ideeën
- geen trema nodig in: gekopieerd, video, buiig

Leenwoorden: fröbelen, conciërge -> in Duits heet trema Umlaut.

Let op: in samenstellingen gebruik je geen trema, maar een koppelteken: radio-interview, mee-eten, opera-achtig, cd-speler.

Slide 7 - Tekstslide

Apostrof
- Als weglatingsteken: ’s avonds, Lars’ scooter, ’s-Hertogenbosch;
- om uitspraakproblemen te voorkomen als je een -s schrijft achter woorden     op -a, -i, -o, -u en -y: kiwi’s, baby’s, Hanna’s fiets
      Niet bij: cadeaus, cowboys, Annes fiets
- Afleidingen en meervouden van afkortingen: cc’en, dvd’tje, pc’s;
- Verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker: baby’tje (maar: displaytje).

Slide 8 - Tekstslide

Accenten
1. Accent aigu: logé, decolleté, soirée (geeft klemtoon aan)
      – Dat is volgens mij dé manier om de zaak aan te pakken. 
      – Jort heeft twéé auto’s en geen drie. 

2. Accent grave: barrière, crèche, fin de siècle

3. Accent circonflexe: crêpe, moment suprême
 

Slide 9 - Tekstslide

Cedille
De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat een c als s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat: Curaçao, garçon, reçu. 

Normaal klinkt de c in die gevallen als k (caravan, cake, curieus).

Slide 10 - Tekstslide

Quiz
Bij de volgende quizvragen kunnen meerdere antwoorden juist zijn.

Slide 11 - Tekstslide

Sleep het voorbeeld naar het juiste leesteken. 
Kopiëren
's avonds
Logé
Curaçao
Trema
Apostrof
Accent
Cedille

Slide 12 - Sleepvraag

Wat is juist gespeld?
A
Mirjam's broer
B
wc-bril
C
wcbril
D
Mirjams broer

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist gespeld?
A
Trix' fiets is gestolen.
B
Trix d'r fiets is gestolen.
C
Patricks tas is leeg.
D
Patrick's tas is leeg.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist gespeld?
A
De cadeau's voor Lucas' verjaardag liggen op tafel.
B
De cadeaus voor Lucas's verjaardag liggen op tafel.
C
De cadeaus voor Lucas' verjaardag liggen op tafel.
D
De kado's voor Lucas' verjaardag liggen op tafel.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is juist gespeld?
A
hbo'studie
B
hbo-studie
C
HBO'studie
D
HBO-studie

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist gespeld?
A
cafes
B
cafe's
C
cafés
D
café's

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist gespeld?
A
Mijn tante's wonen in 's Hertogenbosch
B
Mijn tantes wonen in 's hertogenbosch.
C
Mijn tantes wonen in Den Bosch.
D
Mijn tante's wonen in 's-Hertogenbosch.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist gespeld?
A
's Morgen's neemt niemand z'n telefoon op.
B
'S morgens neemt niemand z'n telefoon op.
C
's Morgens neemt niemand zen telefoon op.
D
's Morgens neemt niemand z'n telefoon op.

Slide 19 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden uit wanneer je een trema gebruikt

Slide 20 - Open vraag

Noem een voorbeeld van de drie verschillende accenten die er zijn.

Slide 21 - Open vraag

Wanneer gebruik je een apostrof?

Slide 22 - Open vraag