In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Lezen - H2.3
Slide 1 - Tekstslide
Start van de les
IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
Tas op de grond.
Telefoon en sleutels in je tas
Slide 2 - Tekstslide
Doelen
In deze paragraaf leer je:
• informatieve teksten lezen;
• onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken;
• een eenvoudige tekst beknopt samenvatten;
• relaties tussen alinea’s leggen;
• onderscheid maken tussen feiten en meningen.
Slide 3 - Tekstslide
Even herhalen
Slide 4 - Tekstslide
Een samenvatting van de tekst in 1 zin is de......
Slide 5 - Open vraag
Wat staat altijd in de inleiding van een tekst?
Slide 6 - Open vraag
Feiten en meningen
Het is belangrijk om het onderscheid tussen een feit en een mening te kennen. Is het waar wat er staat of is het de mening van de schrijver?
• Een feit kun je controleren, bijvoorbeeld zien of meten.
• Een mening is wat iemand vindt. Een mening herken je soms aan woorden zoals ik vind, volgens mij, naar mijn mening, maar niet altijd.
Slide 7 - Tekstslide
Signaalwoorden
In een tekst geven signaalwoorden het verband aan tussen woorden, zinnen of alinea’s.
Slide 8 - Tekstslide
Tekstverbanden
De relaties tussen verschillende delen van een tekst.
Slide 9 - Tekstslide
Oorzaak - gevolg
Een tekstverband dat je vaak tegenkomt is ‘oorzaak en gevolg’: in het ene tekstdeel staat deoorzaak van iets, in het andere tekstdeel het gevolg. Signaalwoorden hiervoor zijn: doordat,
hierdoor, met als gevolg.
Slide 10 - Tekstslide
Oorzaak - gevolg
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 13 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar
Slide 14 - Quizvraag
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen
Slide 15 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
tenslotte
C
tegenover
D
zoals
Slide 16 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch
Slide 17 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 18 - Quizvraag
Maken
Opdracht 8 t/m 10 in het boek
Als er gewerkt wordt aan de opdrachten is het stil in de klas.