(14-12) werkwoorden -AR

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

¡Bienvenidos a la clase de español!

• ¿Qué día es hoy?

         

               

¿Qué hacemos hoy?

• ¿Cuál es nuestro objetivo?

• ¿Qué sabemos?
  

• ¡A trabajar!
  

• Fin de la clase.
  

Instrucción (10)
Zelfstandig werken (25)
Evaluación (5)

¿Cuál es nuestro objetivo?

A/ B: Ik kan een mening geven en ik iets vertellen over mijn huis.

(1) Ik kan de regelmatige werkwoorden die eindigen op -AR vervoegen.

(2) Ik kan het onregelmatige werkwoord ESTAR vervoegen

(13) Ik weet het verschil tussen SER en ESTAR.

¿Qué hemos hecho?

• Ver el video:

* Het Spaanse regelmatige werkwoord op -AR

* Het verschil tussen ser en estar

• Aprender vocabulario en Quizlet:

* Werkwoorden - AR

¿Qué sabemos?

Stap 1: Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden op.

Stap 2: Welke stappen onderneem je om het werkwoord te vervoegen?

Stap 3: Waar let je op als je het werkwoord in een zin plaatst?

1) yo = ik, 2) tú = jij / él, ella, usted , 3) hij, zij, u (enkelvoud), 4) nosotros = wij , 5) vosotros = jullie , 6) ellos, ellas, ustedes = hij, zij, u (meervoud)

1: Je haalt -ar van het werkwoord af.

2: Je houdt de stam over

3: Je schrijft de juiste uitgang erachter (-o, -as, -a, -amos, -áis, -an)

Je let op de persoon om wie het gaat. Bijvoorbeeld: Yo.....(hablar) español.

De regel geldt voor alle werkwoorden die eindigen op - AR:

* hablar, trabajar, preparar, viajar, comprar, estudiar, escuchar, cantar, bailar, pasear

¡A trabajar!

• ¿Qué?

* LA pág. 35 ej. 5, 6, 7,8

* LE pág. 11 ej. 2.1, 2.2, 2.3

• ¿Cómo?

* Zelfstandig en in stilte

• ¿Listo?

* Maak de verdiepingsoefening. Werk daarna verder in je planner.

Ejercicio extra:

Plaats het werkwoord 'estar' op de juiste manier in de volgende zinnen.

1. Pablo................en el cuarto de baño.
2. Yo......................en el dormitorio.
3. Tú y ella................................en la cocina.
4. Yo y Rodrigo..............................en el salón.
5. Juan y Maria...............................en mi casa.
6. Mi casa........................................cerca de tu casa.
7. Ellas.............................................en la biblioteca.
8. Ellos.............................................en la habitación.

Evaluación

• ¿Qué?

* Wat was je leerdoel?

* Beantwoord de vragen met Quizlet

* Hoe gaat je leerdoel?

* Wat moet je nog leren?

• ¿Cómo?

* Con toda la clase

* LessonUp

Plaats het werkwoord in de zin:
El profesor..................(trabajar) en la escuela.

1. trabajo
2. trabajas
3. trabajan
4. trabaja

Plaats het werkwoord in de zin:

Yo...............(estar) en la casa.

1. estás
2. esto
3. está
4. estoy

Plaats het werkwoord ser óf estar in de zin:

Alberto...............en la biblioteca.

1. es
2. soy
3. está
4. estás

A/ B: Ik kan een mening geven en ik iets vertellen over mijn huis.

(1) Ik kan de regelmatige werkwoorden die eindigen op -AR vervoegen.
(2) Ik kan het onregelmatige werkwoord ESTAR vervoegen
(13) Ik weet het verschil tussen SER en ESTAR.

1. Goed
2. Redelijk
3. Matig
4. Slecht

Wat wil en/of moet je nog weten om je leerdoel te behalen?

Fin de la clase...

• ¿Preguntas?

• Wat ging goed? Wat ging minder goed?

• Wat doen we de volgende les?

* Kijk eens in je planner. Wat doen we de volgende les?

* ¿Deberes?

• ¿Qué tal la clase?

¿Qué tal la clase?

Opmerkingen