In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat heb je onthouden van basisstof 1 t/m 3
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de functie van het zenuwstelsel?
A
stoffen vervoeren
B
je lichaam stevig houden
C
zorgen dat alle orgaanstelsels goed samenwerken
D
voedingsstoffen opnemen
Slide 2 - Quizvraag
Horen zenuwen bij het zenuwstelsel
A
ja
B
nee
Slide 3 - Quizvraag
Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel
A
uit hersenen en het ruggenmerg
B
Uit het ruggenmerg en zenuwen
C
Uit het ruggenmerg en zenuwcellen
D
Uit zenuwen en zenuwcellen
Slide 4 - Quizvraag
Een zenuwcel geleidt impulsen naar spieren in de pink.
Waar ligt het cellichaam van deze zenuwcel?
A
In de arm
B
In de pink
C
In de hand
D
In het centraal zenuwstelsel
Slide 5 - Quizvraag
Bevinden zenuwen zich alleen in het centrale zenuwstelsel?
A
ja
B
nee
Slide 6 - Quizvraag
Waaruit bestaat het zenuwstelsel?
A
uit het ruggenmerg en zenuwen
B
uit hersenen en het ruggenmerg
C
uit zenuwen en hersenen
D
Uit zenuwen en het centrale zenuwstelsel
Slide 7 - Quizvraag
Een zenuwcel geleidt impulsen van een zintuig uit de huid van je hand naar de hersenen.
Waar ligt het cellichaam van deze zenuwcel?
A
In de hand
B
In de hersenen
C
In de huid
D
Vlak bij het ruggenmerg
Slide 8 - Quizvraag
Zijn prikkels elektrische signalen?
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quizvraag
Kan een zenuwcel zonder cellichaam functioneren?
A
ja want een zenuwcel bestaat uit een grote bundel uitlopers zonder cellichaam
B
ja want een zenuwcel geeft via uitlopers impulsen door
C
nee, want het cellichaam verbindt zenuwcellen met elkaar
D
nee, van in het cellichaam zit de celkern die nodig is om de cel te laten werken
Slide 10 - Quizvraag
Waarin ligt het ruggenmerg?
A
Zenuwen
B
Celkern
C
Wervelkanaal
D
Uitloper
Slide 11 - Quizvraag
Kunnen zintuigcellen impulsen opvangen?
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quizvraag
Kan een zenuwcel zijn werk doen als hij alleen uit korte uitlopers bestaat?
A
ja met de korte uitlopers kan de zenuwcel impulsen doorgeven aan andere zenuwcellen
B
ja, met korte uitlopers regelt de zenuwcel alles in zijn omgeving
C
nee, want hij heeft ook een cellichaam met een celkern nodig om te kunnen werken
D
nee, hij heeft ook een lange uitloper nodig om te kunnen werken
Slide 13 - Quizvraag
Is de hersenstam een deel van de hersenen
A
ja
B
nee
Slide 14 - Quizvraag
Zijn alle zenuwen van het lichaam verbonden met het ruggenmerg?
A
ja
B
nee
Slide 15 - Quizvraag
Janet ziet een bliksemschicht. Als ze naar binnen rent, hoort ze de donder.
Welk deel of welke delen van haar hersenen zijn hierbij betrokken?
A
Alleen de grote hersenen
B
Alleen de grote en de kleine hersenen
C
Alleen de grote hersenen en de hersenstam
D
De grote en kleine hersenen en hersenstam
Slide 16 - Quizvraag
Geef aan of de volgende bewering waar is of niet waar.
Je ziet iets op het moment dat er een impuls in je oogzintuig ontstaat. Geef aan of de volgende bewering waar is of niet waar.
Je ziet iets op het moment dat er een impuls in je oogzintuig ontstaat.
Geef aan of de volgende bewering waar is of niet waar.
Je ziet iets op het moment dat er een impuls in je oogzintuig ontstaat.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Het ruggenmerg speelt een rol bij het geven van een knipoog.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Geeft het ruggenmerg impulsen door van zenuwen uit de mond?
A
ja
B
nee
Slide 19 - Quizvraag
Je klas is bezig met een heel moeilijke toets. Het is erg stil in het lokaal zodat iedereen goed kan nadenken. Alleen het gekras van pennen is te horen.
Welk deel van de hersenen is of welke delen zijn actief tijdens de toets?
A
Alleen de grote hersenen
B
Alleen de grote en de kleine hersenen
C
Alleen de grote hersenen en de hersenstam
D
De grote en kleine hersenen en de hersenstam
Slide 20 - Quizvraag
Je voelt pijn als een pijnprikkel in de grote hersenen wordt verwerkt.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Pijn in de schouder wordt via het ruggenmerg en de hersenstam aan de hersenen doorgegeven.
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Reageer je bij een bewuste reactie op een prikkel?
A
ja
B
nee
Slide 23 - Quizvraag
Waardoor is een reflex zo snel?
A
Doordat de impulsen een kortere weg naar de hersenen nemen
B
Doordat de impulsen niet eerst via de hersenen gaan
C
Doordat de impulsen sneller gaan dan bij een bewuste reactie
D
Doordat de zenuwen korter zijn dan bij een bewuste reactie
Slide 24 - Quizvraag
Een reflex en een bewuste beweging zijn altijd reacties op een prikkel uit de omgeving.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Reageer je bij een reflex op een prikkel?
A
ja
B
nee
Slide 26 - Quizvraag
Welke van de volgende beweringen is waar?
A
Bij een reflex gaan er ook impulsen naar de hersenen . Deze komen eerder aan. Daardoor kun je zo snel reageren
B
Bij een reflex gaan er ook impulsen naar de hersenen. Deze komen iets later aan. Daardoor word je je pas later van iets bewust
C
Bij een reflex gaan impulsen niet naar de hersenen. Z e gaan alleen via het ruggenmerg
D
Bij een reflex gaan impulsen niet naar de hersenen. Alle impulsen blijven binnen de zenuween
Slide 27 - Quizvraag
Een reactie om je lichaam te beschermen, is altijd een reflex.