wordorder

wordorder
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

wordorder

Slide 1 - Tekstslide


WORDORDER

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Goal (= lesdoel)
Ik ken de woordvolgorde van een gewone Engelse zin. 
Ik weet hoe ik de regels daarvoor  moet gebruiken!

Slide 4 - Tekstslide

What do you remember...

Slide 5 - Tekstslide

..... about the word order of an English sentence?

Slide 6 - Tekstslide

wie
wanneer
waar
wat
doet

Slide 7 - Sleepvraag

Word order (woordvolgorde) 
  • wie                                    onderwerp (persoon, dier, ding)
  • doet                                  persoonsvorm (werkwoord)
  • wat                                    lijdend voorwerp
  • waar                                 plaatsbepaling
  • wanneer                         tijdsbepaling

Slide 8 - Tekstslide

Welke zin is correct?
A
Peter bought a new phone at the shop yesterday.
B
Peter bought a new phone yesterday at the shop.
C
A new phone is what Peter bought yesterday at the shop.
D
At the shop yesterday a new phone bought Peter.

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Last week I saw Mary at a party.
B
At a party I saw Mary last week.
C
I saw Mary at a party last week.
D
I saw Mary last week at a party.

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Jenny works on Saturdays at AH.
B
On Saturdays Jenny works at AH.
C
Jenny works at AH on Saturdays.

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Wat is de woordvolgorde in een Engelse standaardzin?

Slide 13 - Open vraag

wie - doet - wat - waar - wanneer
Je zag in het filmpje dat de tijdsbepaling ('wanneer') ook vooraan in de zin kan staan.
Ook werd verteld dat het bijwoord van frequentie (= een woord dat aangeeft hoe vaak iets gebeurt) vóór het hoofdwerkwoord in de zin staat.

Voorbeeld: Peter always eats a hamburger at lunch time.
                        We never go to school without our books.
                        Sheila seldom loses her temper.


Slide 14 - Tekstslide

Adverbs of time and place
(bijwoorden van tijd en plaats)




Adverbs of place laten zien waar iets gebeurt:
I'm going to visit my family in Germany.


Lucy and Rosa went swimming in the ocean.


Slide 15 - Tekstslide

Adverbs of time and place
(bijwoorden van tijd en plaats)




Adverbs of time laten zien wanneer iets gebeurt:
John took his exams last year.


We are going to Greece this summer.

Slide 16 - Tekstslide

Adverbs of time and place
  • Staan altijd achteraan in de zin
  • Woord volgorde: place, time
Carrie is going to visit the museum next week.


We watched the match at home last night.


She is going her homework in her bedroom at the moment


Slide 17 - Tekstslide

Adverbs of time and place
  • Geheugensteuntje: 
1. Adverbs of place



2. Adverbs of time



Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video