Taalspelletjes

Wie maakt de meeste nieuwe woorden met het woord: ZIEKENHUISBED?
1 / 16
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wie maakt de meeste nieuwe woorden met het woord: ZIEKENHUISBED?

Slide 1 - Open vraag

Wie maakt de meeste nieuwe woorden met het woord: BRUGKLASLEERLING?

Slide 2 - Open vraag

Wie maakt de meeste nieuwe woorden met het woord: ONDERZEEBOOT?

Slide 3 - Open vraag

Bedenk zoveel mogelijk zelfstandig naamwoorden met de letter.....

Slide 4 - Open vraag

Bedenk zoveel mogelijk landen met de letter ........

Slide 5 - Open vraag

Bedenk zoveel mogelijk zelfstandig naamwoorden binnen de categorie 'mensen en dieren'

Slide 6 - Open vraag

De kinderen zitten in een kring. Eén van hen begint met een zin van twee woorden, bijvoorbeeld: ‘Ingrid
loopt’. De linkerbuurman maakt de zin met één woord langer, bijvoorbeeld: ‘Ingrid loopt langzaam.’ De
derde maakt ervan: ‘Ingrid loopt heel langzaam.’ Enzovoort, totdat een deelnemer niet meer weet hoe hij de
zin langer kan maken. Hij doet dan niet meer mee.

Slide 7 - Tekstslide

Samenstellingenstrijd


Speler 1: voordeur
Speler 2: deurbel
Speler 3: belsysteem
Speler 4: weet ik niet
Speler 5: systeemkaart
Speler 6: kaartspel 

Slide 8 - Tekstslide

Groeiwoorden
De eerste speler schrijft een drieletterwoord (bv. kat) op het bord. De volgende speler voegt er een letter
aan toe en vormt een vierletterwoord (bv. taak). De volgende speler doet hetzelfde en maakt er een 
vijfletterwoord van (kaats). 

Het spel stopt wanneer de speler die aan de beurt is geen groter woord meer
weet te maken. Vervolgens kan een nieuw drieletterwoord op het bord worden geschreven.

Slide 9 - Tekstslide

Woordenhoed
Alle kinderen in de klas krijgen een blanco papiertje. Op het papiertje schrijft elk kind een zelfstandig
naamwoord. De blaadjes worden opgehaald en in een doos gedaan.

Dan beginnen de kinderen met het schrijven van een verhaal. Om de 1 of 2 minuten leest de leerkracht 1 blaadje met een zelfstandig naamwoord voor. De kinderen moeten dat woord in hun volgende zin die ze schrijven, binnen het verhaal passen. Vervolgens schrijven zij gewoon weer door tot de 2 minuten om zijn. Daarna wordt weer een zelfstandig naamwoord afgeroepen etc. Enkele verhalen kunnen aan het eind worden voorgelezen.

Slide 10 - Tekstslide

Klinkerzinnen:
Wie schrijft de langste zin met alléén de klinker:

Slide 11 - Open vraag

Woordslang
Dit spelletje kan individueel of in groepjes gespeeld worden. Begin met een woord op het bord uit een
bepaalde categorie, bijvoorbeeld meisjesnamen:

‘Sophie’. Omdat Sophie op een ‘e’ eindigt, moeten de leerlingen een nieuwe meisjesnaam verzinnen die begint met een ‘e’. De leerlingen krijgen een aantal minuten waarin zij proberen de woordslag zo lang mogelijk te maken. 

De leerling(en) met de meeste woorden heeft gewonnen. 

Slide 12 - Tekstslide

Maak de langste woordslang binnen de categorie meisjesnamen.
Het eerste woord: Sophie

Slide 13 - Open vraag

Woordenboekspel
Eén leerling komt voor de klas en kiest een moeilijk woord uit het woordenboek. 

De leerlingen verzinnen een betekenis. De leerling voor de klas typt de echte betekenis.

Iedere leerling stemt op een betekenis. De docent houdt de punten bij: 
  • Woord goed geraden? 1 punt
  • Heeft iemand anders jouw woord gekozen? 1 punt

Slide 14 - Tekstslide

Woordenboekspel

Slide 15 - Open vraag

Wie is het?
Eén leerling komt voor de klas staan en neemt een andere leerling uit de klas in gedachten. 

De anderen in de klas gaan achter hun stoel staan. Ze mogen vragen stellen die alleen met ja of nee beantwoord kunnen worden, bijvoorbeeld: is het een jongen? Heeft hij een bril? 

Kinderen die niet binnen de beschrijving passen, gaan zitten, maar mogen nog wel meedoen met het stellen van vragen. 

Uiteindelijk staat er nog één kind: het kind dat degene die voor de klas staat in gedachten had.

Slide 16 - Tekstslide