Laatste letter -d of -t

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Nederlands

Spelling Cursus 7.2 Laatste letter -d of -t

Planning

• Leerdoel voor vandaag
• Quiz
• Uitleg verlengproef
• Samenwerkingsoefening
• Zelf beginnen aan huiswerk 
• Geleerd?
• Evaluatie: tips & tops
    

Leerdoel

• Je leert:

Woorden spellen die eindigen op een -d of 

een -t.

Regel?

Hoe weet je of je een woord moet schrijven met 

een -t of een -d?

Regel?

Hoe weet je of je een woord moet schrijven met 

een -t of een -d?

Gebruik de verlengproef!

De verlengproef

De verlengproef

Sommige woorden eindigen op een t-klank.

De verlengproef

Sommige woorden eindigen op een t-klank.

Door de verlengproef weet je of je -t of een -d moet gebruiken.

De verlengproef

Maak het woord langer met: -e, -en of -eren.

De verlengproef

Maak het woord langer met: -e, -en, -eren of -ig.

Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven.

De verlengproef

LET OP:

De verlengproef werkt niet  als het woord een persoonsvorm is!

Geheugen opfrissen

Wat is ook alweer de persoonsvorm?

De persoonsvorm

In elke zin staan één of meerdere werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm.

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> 

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.

Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.

Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.

Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> 

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.

Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> Heeft die jongen een ijsje gekocht?

De persoonsvorm vinden

Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

Manier 1: de tijdproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.

Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef

Die jongen heeft een ijsje gekocht >> Heeft die jongen een ijsje gekocht?

 Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

De verlengproef

De verlengproef

Wanneer?

De verlengproef

Wanneer?

Als het woord géén persoonsvorm is, gebruik je de 

verlengproef om te weten of je een 

-t of een -d gebruikt aan het eind van een woord.

De verlengproef

De verlengproef

Maak het woord langer met: -e, -en, -eren of -ig.

De verlengproef

Maak het woord langer met: -e, -en, -eren of -ig.

• Hoor je een t ? Schrijf dan een -t aan het eind.

• Hoor je een d ? Schrijf dan een -d aan het eind.

Voorbeeld

• Root of rood?

• Langer maken met -e: rode

• Je hoort een -d, dus je schrijft: ROOD.

Voorbeeld

• Kint of kind?

• Langer maken met -eren: kinderen

• Je hoort een -d, dus je schrijft: KIND.

Voorbeeld

• Patiënt of patiënd?

• Langer maken met -en: patiënten

• Je hoort een -t, dus je schrijft: PATIËNT.

Samen oefenen in groepjes van vier.

Afspraken samenwerken

• Overleggen met fluisterstem;
• alleen de kaartjes en één pen op tafel;
• één leerling schrijft;
• je werkt samen, dus iedereen doet mee!
• Heb je een vraag dan steek je vinger op.

• Ga zitten in groepjes van vier.
• Bedenk elk drie woorden die op een -d eindigen en drie woorden die op een -t eindigen.
• Schrijf elk woord op een apart kaartje, maar schrijf in plaats van een  -d of -t aan het eind drie puntjes: niet woord maar woor...
• Leg de kaartjes omgekeerd op tafel en hussel ze door elkaar.

• Pak om de beurt een kaartje (niet die van jezelf). Lees het woord hardop voor en vertel of het woord op een -d of een -t eindigt en waarom.  Schrijf de letter op.
• Help elkaar, als iemand het niet zeker weet.
• Maak drie stapels: 

1. Woorden op een -t; 
2. Woorden op een -d;
3.  Twijfelgevallen.

Afspraken samenwerken

• Overleggen met fluisterstem;
• alleen de kaartjes en één pen op tafel;
• één leerling schrijft;
• je werkt samen, dus iedereen doet mee!
• Heb je een vraag dan steek je vinger op.

Zelf aan de slag met het huiswerk

Maken blz. 230 en 231 opdrachten 1 t/m 6 in FLEX-boek Nieuw Nederlands.

Leerdoel

• Je kan:

Bepalen of je het aan het eind van een woord (geen persoonsvorm in de tegenwoordige tijd) een -d of 

een -t moet schrijven.

Wat vonden jullie van deze les?

     Tips & Tops????