Persoonsvorm

De persoonsvorm
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm


In elke zin staan één of meerdere werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef




Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> 




Slide 4 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.




Slide 5 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.



Slide 6 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef


Slide 7 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> 


Slide 8 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> Heeft die jongen een ijsje gekocht?


Slide 9 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> Heeft die jongen een ijsje gekocht?
 Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 10 - Tekstslide