Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.
Manier 2: de vraagproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> Heeft die jongen een ijsje gekocht?
Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.