Lees elkaar om en om de zin voor. Reageer met een aanwijzend voornaamwoord. Gebruik deze de ene keer keer bijvoeglijk en de keer daarna zelfstandig.
1. Heb je de laatste cd van Broederliefde al gehoord?
2. Mooie schoenen heb je!
3. Wat is je haar lang, zeg.
4. Had je een goed cijfer voor de toets geschiedenis?
5. Vind je .... ook zo leuk?
6. Zullen we straks iets lekkers halen in de Evergreen?