BE1 5.8 Grammatica woordsoorten: av +vrv, analyse en differentiatie

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je? 


Zinsdelen:  pv t/m bwb =  terugblikken

Woordsoorten: aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Fictielezen

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf op: 'Ik eet brood.'
Bedenk in duo's drie verschillende bijwoordelijke bepalingen waarmee je dit zinnetje kan aanvullen. Je mag de woordvolgorde aanpassen.

Slide 5 - Tekstslide

Expertgroepen §5.7 Grammatica zinsdelen: 
opdrachten 15abcdf, 16a en 17a 
  1. Elk groepje bereikt overeenstemming over het goede antwoord.
  2. De expertgroepen presenteren het antwoord. 
1 = 12a, 2 = 15b, 3 = 15c, 4 = 15d, 
5 = 15f, 6 = 16a (1-4), 7 = 17a

Slide 6 - Tekstslide

§5.8 Grammatica woordsoorten 
  • Lidwoord (lw)
  • Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Werkwoord (ww): zww, kww en hww
  • Voorzetsel (vz)
  • Persoonlijk voornaamwoord (psv)
  • Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
  • voegwoord (vw)






Samenvatting
op bladzijde 
152!

Slide 7 - Tekstslide

Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden:

1. persoonlijk voornaamwoord (psv)
2. bezittelijk voornaamwoord (bzv)
3. aanwijzend voornaamwoord (av)
4. vragend voornaamwoord (vrv)
.... en nog meer ;) 

Slide 8 - Tekstslide

Naar welke film wil je gaan? Morgen gaan we naar die film.

Slide 9 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord (av), blz. 130

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt 
Bijvoeglijk

Slide 11 - Tekstslide

'Deze patas zijn cool.'
'Mooie sneakers, die wil ik ook!'
Bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt?

Slide 12 - Tekstslide

Lees in duo's elkaar om en om de zin voor. 
Reageer met een aanwijzend voornaamwoord. 
1. Heb je de laatste cd van Kraantje Pappie al gehoord?
2. Mooie schoenen heb je!
3. Wat is je haar lang, zeg.
4. Had je een goed cijfer voor de toets geschiedenis?
5. Vind je .... ook zo leuk?
6. Zullen we straks iets lekkers halen in de Evergreen?

Slide 13 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 14 - Tekstslide

Het vragend voornaamwoord (vrv)
bladzijde 130

Slide 15 - Tekstslide

Vier vragend voornaamwoorden (vrv): 
wie, wat, welke, wat voor (een) ?

  • Er zijn 4 vrv! De rest zijn bijwoorden.
  • Het vragend voornaamwoord vraagt naar personen of dingen.
  • Kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt worden.
  • Staat vaak vooraan in de zin, maar ook aan het begin van een bijzin.




Slide 16 - Tekstslide

LET   OP   BIJ   HET   VRV   !!!!!
'Wie en wat' zijn geen vragend voornaamwoorden als ze                  terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

Woorden die vragen naar een plaats en tijd zijn geen vragend voornaamwoorden. Zoals waarheen, wanneer, waar. 

Het woord 'Hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 17 - Tekstslide

Bedenk in duo's 3 interviewvragen voor iemand
die je goed wilt leren kennen.
Heb je vragend voornaamwoorden
 gebruikt?

Slide 18 - Tekstslide

Wat?
§5.8 Grammatica woordsoorten: 
Maak 3, 4, 6.
Daarna de foutenanalyse in 8 en 9.
Bijspijkeren 10 t/m 15 (experts 16)
Hoe?
Stil alleen, samen fluisteren
Hulp?
Boek, klasgenoot, Straver
Resultaat?
Huiswerk, toets 11 juni
Leerdoel?
Alle woordsoorten
Klaar?
Daltontaak, lezen

Slide 19 - Tekstslide




Hoe ging het in de klas?
Wat weet je nu?

Slide 20 - Tekstslide

Wat weet je nu?


Alle zinsdelen
Alle woordsoorten 

Slide 21 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 22 - Tekstslide

In duo's: Je wordt expert.... 
Zoek de theorie uit én een goed voorbeeld op bij het nummer dat je hebt gekregen. Na twee minuten ga je dit presenteren.

1. Lidwoord (lw) + Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
3. Werkwoord (ww): zww, kww en hww
4. Voorzetsel (vz) 
5. voegwoord (vw)
6. Persoonlijk voornaamwoord (psv) + Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
7. Aanwijzend voornaamwoord (av) + Vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 23 - Tekstslide

Het psv verwijst naar één of meer personen. Dat is handig om te variëren met woorden in een tekst.
hij
zij 
u
het
jij
ik
wij

zij
jullie

Slide 24 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord (psv)
voorwerpsvorm
onderwerpsvorm
Onderwerpsvorm = o
Hij kan geweldig gamen.
Waarom willen jullie meedoen?

voorwerpsvorm = lv en mv of na een voorzetsel
Ik heb haar gebeld (lv)
De docent geeft hem een tien. (mv)
We spraken bij ons af. (na vz)


Slide 25 - Tekstslide

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. 



HEN of HUN?

Slide 26 - Tekstslide

Welk woord(en) is (zijn) een persoonlijk voornaamwoord (psv)?
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 27 - Quizvraag

2. Het bezittelijke voornaamwoord duidt 
een bezit aan.

Slide 28 - Tekstslide

Welk woord is een bezittelijk voornaamwoord (bzv)?
A
hij
B
hem
C
zijn
D
is

Slide 29 - Quizvraag