Oefenvragen

Oefenvragen Taal 2
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Oefenvragen Taal 2

Slide 1 - Tekstslide

Mees leest een tekst van Nieuwsbegrip weet heel veel van het onderwerp af. Hij begint de tekst te lezen, maar naarmate hij verder leest, komt hij steeds meer moeilijke woorden tegen. Deze woorden leest hij woord voor woord. Welke vaardigheid zet in?
A
Technisch lezen
B
Technisch lezen en begrijpend lezen
C
Decoderen
D
Begrijpend lezen

Slide 2 - Quizvraag

Groep 6 heeft een tekst over vissen gelezen. Na het lezen van de tekst krijgen de kinderen de opdracht om de verschillende soorten vissen te tekenen in een diagram. Met welke leesstrategie zijn de kinderen bezig?
A
Voorspellen
B
Vragen stellen
C
Voorkennis activeren
D
Visualiseren

Slide 3 - Quizvraag

In welke situatie is er sprake van modeling?
A
De kinderen lezen om de beurt een zin hardop. tijdens het lezen van de tekst
B
De leerkracht geeft de opdracht om verschillende leesstrategieën in te zetten bij het lezen van de tekst.
C
Ieder kind lees een andere tekst en vertelt daarna over wat hij/zij gelezen heeft.
D
De leerkracht leest de tekst voor en stelt vragen aan zichzelf die bij hem opkomen tijdens het lezen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat heb je nodig om een tekst goed te kunnen begrijpen?
A
Begrijpend luisteren
B
Beschikken over kennis van de wereld
C
Voldoende technisch kunnen lezen
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 5 - Quizvraag

Tot welk verband behoren de volgende woorden: Waarmee, daarmee en om?

A
Tegenstelling
B
Middel-doelverband
C
Verwijsverband
D
Oorzaak-gevolgverband

Slide 6 - Quizvraag

Welke teksten stimuleren de leesmotivatie van kinderen?
A
Teksten die aansluiten bij de interesse van kinderen, die nuttig zijn en actueel zijn.
B
Teksten met veel plaatjes die niet te complex zijn om te lezen.
C
Teksten die actueel zijn, zoals Nieuwsbegrip.
D
Teksten met een lage informatiedichtheid en weinig implicaties, maar toch nuttig zijn.

Slide 7 - Quizvraag

In groep 5 krijgen de kinderen de opdracht om een brief te schrijven aan de burgemeester, omdat ze een groenere omgeving willen bij de school. De leerkracht geeft de opdracht om extra goed op formeel taalgebruik te letten. Op welk niveau van taal is deze opdracht vooral gericht?
A
Semantiek
B
Syntaxis
C
Pragmatiek
D
Orthografie

Slide 8 - Quizvraag

Als een leerling zegt: ‘rode is een bijvoeglijk naamwoord’. Van welke taalbeschouwingsstrategie maakt deze leerling dan gebruik?
A
Herordenen
B
Generaliseren
C
Classificeren
D
Vergelijken

Slide 9 - Quizvraag

Een leerling komt er in de les achter dat onbegrijpelijk betekent dat iets niet begrijpelijk is. Welke taalbeschouwingsstrategie heeft hij hiervoor ingezet?
A
Analyseren
B
Relateren
C
Herordenen
D
Classificeren

Slide 10 - Quizvraag

Een kind zegt: ‘Dat is een heel klein kettingje.’ Op welk niveau van taal maakt het kind een fout?
A
Morfologie
B
Orthografie
C
Semantiek
D
Pragmatiek

Slide 11 - Quizvraag

Je bereidt een les begrijpend lezen voor over het thema 'natuur'. De les moet voldoen aan de drie pijlers van interactief taalonderwijs. Beschrijf de voor-, tijdens- en nafase van de les en benoem de pijlers van interactief taalonderwijs en geef aan waar je deze in de les hebt verwerkt.

Slide 12 - Open vraag