Werkwoordspelling zinsdelen + lv benoemen

Welkom! Pak je leesboek
Fijn dat je er weer bent.  Ga rustig naar je plek en start met stillezen.

Geen kauwgom, jas op de gang,
let op je taalgebruik.
timer
10:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom! Pak je leesboek
Fijn dat je er weer bent.  Ga rustig naar je plek en start met stillezen.

Geen kauwgom, jas op de gang,
let op je taalgebruik.
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Uitleg over werkwoordspelling. 
samen oefenen
Afsluiten
Lesdoelen. Je kan:
Persoonsvorm/onderwerp herkennen in een zin. Weet je wat een werkwoordelijk gezegde is en hoe je het lijdend voorwerp vindt.


 

Slide 2 - Tekstslide

taalvoutjes

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

ontleden 
Schrijf de zin over. Wat is de persoons vorm? Zet strepen tussen de zinsdelen.

Voor de thuiskomst van Fedde gaan we het hele huis versieren.



Slide 6 - Tekstslide

zinsdelen
Voor de thuiskomst van Fedde / gaan / we / het hele huis / versieren.

Wat is het onderwerp? Hoe vind je deze?

Slide 7 - Tekstslide

benoemen
Voor de thuiskomst van Fedde / gaan / we / het hele huis / versieren.

pv: gaan
ow: we

Hoeveel werkwoorden zie je nog meer? 




Slide 8 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
Voor de thuiskomst van Fedde / gaan / we / het hele huis / versieren.

Versieren: is dat een doe werkwoord? Doe je dat of ben je dat?
Dus: werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Naamwoordelijk is een ZIJN situatie (ik ben lief/gek/mooi).


Slide 9 - Tekstslide

Voor de thuiskomst van Fedde / gaan / we / het hele huis / versieren.

Versieren: is een doe werkwoord? Je versiert iets > dat doe je.
Werkwoordelijk gezegde: is altijd iets wat je DOET.

Werkwoordelijk gezegde: gaan versieren.


Slide 10 - Tekstslide

tweeplaatsig werkwoord
Hoeveel ietsen of iemanden zitten er in versieren?
Iemand versiert iets.
De iemand is we
De iets is ..... het hele huis (lijdend voorwerp).

Het lijdend voorwerp ondergaat het gezegde: wie ondergaat het versieren? 







Slide 11 - Tekstslide

theorie volgens het boek
Voor de thuiskomst van Fedde / gaan / we / het hele huis / versieren.

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp =  lijdend voorwerp
Wie of wat gaan we versieren?  
lv: het hele huis 

Slide 12 - Tekstslide

noteer in je schrift
Hoe vind ik de persoonsvorm?

1. Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats.
2. Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
3. Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.

vraagproef, tijdsproef, getalsproef

Slide 13 - Tekstslide

noteer in je schrift
Hoe vind ik het onderwerp?
1. Als je wie of wat voor de persoonsvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp.
2. Als je de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud verandert, verandert het onderwerp ook.
3. Als je de zin vragend maakt met de persoonsvorm vooraan, komt het onderwerp meteen achter de persoonsvorm.



Slide 14 - Tekstslide

neem de zin over 

Femke moest bij de bakker een gesneden brood halen.
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Zet strepen om de zinsdelen
3. Wat is het onderwerp?
4. Hoeveel werkwoorden zie je?
5. Welke vorm zijn de werkwoorden? (doe je dat of ben je dat?)
6. wat is het gezegde?


Slide 15 - Tekstslide

Femke / moest /  bij de bakker / een gesneden brood / halen.

werkwoorden in de zin: moest halen
pv: moest. Heel werkwoord: halen.
gesneden > zelfstandig naamwoord (heel brood, half brood) het verandert niet mee in de zin. Hoort bij brood. Dus geen werkwoord!

moeten halen > doe je dat? Of ben je dat?  = werkwoordelijk gezegde. 

Slide 16 - Tekstslide

Femke / moest /  bij de bakker / een gesneden brood / halen.

Iemand moet iets halen. Dat betekent dat we nog iets moeten benoemen.

wie ondergaat het halen (wie wordt gehaald?)
wie of wat moest Femke halen? 


Slide 17 - Tekstslide

Femke / moest /  bij de bakker / een gesneden brood / halen.

Iemand moet iets halen. Dat betekent dat we nog de iets moeten benoemen.

wie ondergaat het halen (wie wordt gehaald?)
wie of wat moest Femke halen? 

Een gesneden brood = lijdend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video