Powercollege 9_ Omzet en winst

Powercollege 9_ Winst of verlies
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Powercollege 9_ Winst of verlies

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet hoe je 2 soorten winst moet berekenen en je kent de begrippen die je nodig hebt om dit te kunnen doen.  

Slide 2 - Tekstslide

Voordat je de winst kunt leren uitrekenen, moet je een aantal begrippen kennen.
  • Afzet: Het aantal producten dat je verkoopt
  • Omzet: Het geld wat je hebt gekregen voor alle producten die je in een bepaalde tijd verkoopt
  • Inkoopwaarde: Alle inkoopkosten van de producten die je hebt verkocht.
  • Brutowinst: De omzet – de inkoopwaarde. Dit is de winst waarmee je alle bedrijfskosten nog moet betalen. Dus dit is niet je werkelijke winst
  • Bedrijfskosten: De kosten die een bedrijf moet betalen om een bedrijf te runnen. Voorbeelden zijn huur voor pand, loonkosten en elektriciteit.
  • Nettowinst: De echt daadwerkelijk winst en dus het geld wat de eigenaar overhoudt om uit te geven aan dure auto’s en vakanties.

Slide 3 - Tekstslide

De winst uitrekenen
  • Voordat je de winst kunt uitrekenen, moet je eerst een aantal dingen weten.
  • Je moet weten hoeveel euro je hebt gekregen voor de producten die je hebt verkocht (dit heet omzet).
  • Je moet weten voor hoeveel euro je de producten hebt ingekocht (de inkoopwaarde).
  • Je moet weten hoeveel geld je hebt uitgegeven om de producten te verkopen (bedrijfskosten).
  • Deze vier dingen moet je vaak nog uitrekenen.

Slide 4 - Tekstslide

De winst uitrekenen
  • Hoe berekenen we de winst:
  • Formules:
  • Omzet: Afzet x verkoopprijs
  • Inkoopwaarde: Afzet x inkoopprijs
  • Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
  • Bedrijfskosten: Alle kosten die niet bij inkoop horen bij elkaar optellen
  • Nettowinst (de echt winst): Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 5 - Tekstslide

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten - inkoopprijs

Slide 6 - Quizvraag

De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 7 - Open vraag

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 8 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5.000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de omzet.
Formule: Afzet x verkoopprijs.

Slide 9 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten.
Bereken de omzet:
  • 5.000 x €3,50= €17.500

Slide 10 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de brutowinst.
Formule: omzet – inkoopwaarde

Slide 11 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de brutowinst:
  • Omzet: €17.500         inkoopwaarde: ?
  • €1,50 x 5000= €7.500 inkoopwaarde
  • €17.500 - €7.500= €10.000

 

Slide 12 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de nettowinst.
Formule: Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 13 - Open vraag

Vraag 4
Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de nettowinst.
  • Brutowinst: €10.000 (antwoord vorige vraag ) 
  • Bedrijfskosten: €3.000 + €10.000= €13.000
  • €10.000,00 - €13.000,00= -€3.000,00 Nettowinst


Slide 14 - Tekstslide

De verkoopprijs van 2 Frikandelbroodjes is €1,20. Wat is de consumentenprijs.
(let op bij eten en drinken betaal je 9% btw & bij bijna alle andere producten 21% btw)
Formule: verkoopprijs + btw

Slide 15 - Open vraag

De verkoopprijs van 2 Frikandelbroodjes is €1,20. Wat is de consumentenprijs.
(let op bij eten en drinken betaal je 9% btw & bij bijna alle andere producten 21% btw)
Formule: verkoopprijs + btw
  • BTW: 9% van €1,20
  • €1,20 : 100 x 9%= 0,108
  • dit ronden we altijd af met 2 cijfer achter de komma dus dat word €0,11
  • Consumentenprijs: 1,20 + 0,11= €1,31


Slide 16 - Tekstslide