KT1D, woordenschat, 16/05

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Les 1:
- Huiswerk nakijken
- Verder werken
- Lezen

- Les 2: 
- Lezen
- Oefening
- Jeugdjournaal kijken

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Je leest in stilte in je eigen leesboek.

Slide 3 - Tekstslide

Woordenschat H5
Woorden die zijn samengesteld bestaan eigenlijk uit twee woorden, bijvoorbeeld het woord prijsverhoging

Of boekenkast
Of kattenmand
Of eetkamerstoel 

Slide 4 - Tekstslide

Woordenschat H5
Opdracht
Probeer in 2 minuten tijd de woordslang zo ver mogelijk uit te breiden. Je maakt dus steeds met ieder laatste woord van het samengestelde woord een nieuw woord. 

 spinnenweb-webwinkel-winkelwagen-wagen...
timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat H5
Je weet nu dus dat een samengesteld woord eigenlijk bestaat uit twee woorden. Maar soms zijn de woorden opgebouwd uit...

1. Een woord met een voorvoegsel
2. Een woord met een achtervoegsel

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat H5
1. Een woord met een voorvoegsel: dit betekent dat er voor het woord iets staat om extra informatie te geven.
Onverkoopbaar, -on = niet dus het woord betekent: niet verkoopbaar.
Hergebruiken, -her = opnieuw dus het woord betekent: opnieuw gebruiken
2. Een woord met een achtervoegsel: dit betekent dat er achter het woord iets staat om extra informatie te geven.
Rusteloos, -loos = zonder, dus het woord betekent: zonder rust.
Smaakvol, -vol = met veel, dus het woord betekent: met veel smaak. 

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat H5
Even oefenen... Uit welke delen bestaan de onderstaande woorden en wat betekenen ze?

1. Antiaanbaklaag 
2. Oerdom
3. Herinrichting 
4. Bommelding 


Slide 8 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 (blz. 136)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 4 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Werk verder aan opdracht 2, 3 en 4. (blz. 136-137)


timer
4:00

Slide 9 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 2, 3 en 4 (blz. 136-137)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Je mag verder werken. 



timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Tekstdoelen

Als een auteur een tekst schrijft, doet hij dat met een bepaald doel voor ogen.

- Wat wil hij bijvoorbeeld bereiken als hij een reclame maakt?

- Of wat wil hij bijvoorbeeld bereiken als hij een schoolboek schrijft? 


Slide 11 - Tekstslide

Tekstdoelen
Informatie geven
Krantenbericht, verslag van een sportwedstrijd
Iets leren of uitleggen
Studietekst, reclame, gebruiksaanwijzing 
Iets laten doen
Reclametekst, uitnodiging, advertentie
Een mening willen geven
Recensie van een app of film
Amuseren
Verhaal, stripboek 

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 6
  1. vandalen
  2. ongetwijfeld
  3. dresscode
  4. periode
  5. winterkost
  6. relatie  

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 7
  1. salaris - uitgeven
  2. b exact - precies
  3. c. oorzaak- bron
  4. d. uiteraard - vanzelfsprekend  

Slide 14 - Tekstslide

Spreekwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Spreekwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Tegenstellingen
Woorden die elkaar tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.

Bijvoorbeeld: boven - onder, hoog - laag, veilig - gevaarlijk. 

In een tekst worden vaak tegenstellingen gebruikt. 

Je kunt een tegenstelling herkennen aan de woorden maar, echter, toch, daarentegen

Slide 17 - Tekstslide

Tegenstellingen


1. Nieuwe games zijn vaak prijzig, maar in de uitverkoop juist goedkoop. 

2. Deze hele week was het mooi weer, toch wordt het morgen weer slecht. 


Slide 18 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 3 (blz. 109-110)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Kom bij me, dan kijk ik er naar. 



timer
12:00

Slide 19 - Tekstslide

Samen maken
Opdracht 1 en 2 (blz. 80 en 81)

Slide 20 - Tekstslide

Kahoot!

Slide 21 - Tekstslide

Samen tellen
Het is een uitdaging om samen met de klas tot 20 te tellen. Het is de bedoeling dat jullie samen tot 20 tellen, zonder te overleggen. Je mag dus geen afspraken maken wie wanneer een getal zegt. 

Slide 22 - Tekstslide

Inloggen via Magister
  1. Log in
  2. Log in bij Magister
  3. Ga naar digitale leermiddelen
  4. Klik op Nederlands
  5. Klik op hoofdstuk 4
  6. Maak meervouden op -en en -s. 
  7. Vanaf opdracht 3. Succes!

Slide 23 - Tekstslide

Video over meervouden -en of -s

Slide 24 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 4 en 6 (blz. 115)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Maak opdracht 5 ook. 



timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

Lisa heeft gisteren een nieuwe telefoon gekocht.
pv : Heeft Lisa gisteren een nieuwe telefoon gekocht? : heeft. 
ow : Wie/wat heeft? : Lisa
wwg : Alle werkwoorden in de zin : heeft gekocht

Vandaag fietst Oemed naar school.
pv: Fietst Oemed vandaag naar school? : fietst 
ow: Wie/wat fietst? : Oemed
wwg: Alle werkwoorden in de zin: fietst

Slide 26 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

1. Jeroen heeft een broodje bij de slager gekocht.
pv: 
ow:
wwg:

2. Vanwege de storm is er een boom op de auto gevallen
pv:
ow:
wwg: 

Slide 27 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 1, blz. 112. 

Slide 28 - Tekstslide

Taalverzorging
De komende tijd gaan we aan de slag met taalverzorging. Taalverzorging bestaat uit verschillende delen. Zoals grammatica en spelling. 

We beginnen vandaag met het onderdeel grammatica

Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Slide 29 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Bij zinsdelen ga je zinsdelen benoemen (dit kunnen meerdere woorden zijn)
Bij woordsoorten benoem je ieder woord (dit is altijd maar één woord)

1. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven.
2. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven. 

Slide 30 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Persoonsvorm --> het werkwoord dat verandert als je de zin van tijd verandert.
--> het werkwoord dat vooraan komt te staan als je een vraagzin van de zin maakt.

Let op! Staat de zin al in een vraag? Controleer dan of het eerste woord wel een werkwoord is. Woorden als: wat, wie hoe, waarom, waarmee etc, zijn geen werkwoorden!

Vandaag is mijn broer jarig! 
Wie is er vandaag jarig? 


Slide 31 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Onderwerp --> wie/wat + pv? = het onderwerp

Vandaag is mijn broer jarig!
Wie is er vandaag jarig?  
antwoord = mijn broer
mijn broer = het onderwerp 



Slide 32 - Tekstslide

Even oefenen: pv en ow?
1. De katten hebben in de tuin gespeeld.


2. Gisteren heb ik een mooie tekening gemaakt. 


3. Mijn zus heeft boodschappen gedaan. 

Slide 33 - Tekstslide