weektaak 47 2 F en 2 E

Allereerst...
  • Is iedereen aanwezig?
  • iPad, A-4 schrift, oortjes , pen , boek 
  • Culturele Dag 
  • vorige les 

week 47/1
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Allereerst...
  • Is iedereen aanwezig?
  • iPad, A-4 schrift, oortjes , pen , boek 
  • Culturele Dag 
  • vorige les 

week 47/1

Slide 1 - Tekstslide

De vorige les....
Toets 
uitleg bij week 46 : Woordenschat en fictie 
metafoor en personificatie 
voorbeeld vergelijking ?
voorbeeld metafoor ? 
voorbeeld  personificatie ?

Slide 2 - Tekstslide

In welke zin is een metafoor gebruikt ?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen
B
De zon danst tegen de ramen
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks

Slide 3 - Quizvraag

lesplanning vandaag
  • Fictie :   uitleg fictie opdracht , stap 1 
wat , hoe , waar en wanneer 

  • weektaak week 47 
  • parafen voor week 45 en  week 46
  • aan het werk met week 46 
  • aan het werk met week 47 

Slide 4 - Tekstslide

  • fictie : proza en poëzie
  • wat is poëzie 
  • emotie/gevoelens  schilderen in woorden
  • figuurlijk taalgebruik  
  • lezen en 3 vragen 
1. een vergelijking en een personificatie ? 
2. gevoel  in dit gedicht ?

Slide 5 - Tekstslide

Fictie opdracht periode 1





 
lezen van 2 korte verhalen: 
  • Domino Day
  • de Rebel 

opdracht in it's Learning  :  inleverdatum 18 januari 2022 
  • begrippenlijst fictie 
  • de 2 verhalen 
  • vragen en opdrachten bij de 2 verhalen 

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk
 zelfstandig werken aan  opdrachten van de weektaak 
parafen 45, 46, 47 


Slide 7 - Tekstslide

Allereerst...
  • Is iedereen aanwezig?
  • iPad, A-4 schrift, oortjes , pen , boek 
  • ipad weg                                                    
  • vorige les 

week 48/1

Slide 8 - Tekstslide

De vorige les....
poezie , beeldspraak 
vergelijking , metafoor en personificatie 
als het kalf verdronken is, dempt men de put . 

metafoor ? 
wat betekent het ? 

Slide 9 - Tekstslide

lesplanning vandaag
  • Weektaak 48 : grammatica zinsdelen , het nw en het wg  
  • toets Toetsweek  , wat en wanneer 
  • Fictie :   uitleg fictie opdracht , 
wat , hoe , waar en wanneer  :                 it's Learning 

  • parafen voor week 45 en  week 46
  • aan het werk met week 46 , 47 en 48

Slide 10 - Tekstslide

Allereerst...
  • Is iedereen aanwezig?
  • iPad, A-4 schrift, oortjes , pen , boek 
  • ipad weg                                                     
  • vorige les 

week 48/2

Slide 11 - Tekstslide

CHRONOLOGIE
opdracht fictie 

Domino Day 

Wordt het verhaal chronologisch verteld of zijn er flashbacks?
9. Begrip : TIJD 

Slide 12 - Tekstslide

fictie opdracht 
lezen : 2 verhalen
maken : opdrachten bij deze verhalen
gebruiken : lijst met begrippen bij lezen en analyseren naar fictie 
  • titel 
  • wie is de verteller     
  • tijd  en spanning

Slide 13 - Tekstslide

Domino day
  • titel 
  • vanuit welk perspectief verteld  : ik - verteller
  •  flashback
  • wat weet je van de verteller, personages: karakter/type ? 

Slide 14 - Tekstslide

lesplanning vandaag
  • Weektaak 48 : grammatica zinsdelen , het nw en het wg  
  • uitleg 

  • parafen voor week 45 en  week 46
  • aan het werk met week 46 , 47 en 48

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Grammatica
Zinsdelen: 
werkwoordelijk gezegde 
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Tekstslide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Naamwoordelijk gezegde
 Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel. 

Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. 
Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Het  naamwoordelijk deel bevat een naamwoord : zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord 

Slide 20 - Tekstslide

  • Hij loopt naar huis.
  • Hij heeft een prijs gewonnen. 
  • Hij heeft hard geleerd.
  • De maan schijnt. 
  •  Jij vindt een pepernoot.
 --------------------------------------
onderwerp ......iets
  • Hij is een huisarts 
  • Hij wordt ziek.
  • Zij blijft verkouden. 
  • Zij  blijkt afwezig,
  • Zij lijkt een schatje.
  • Hij schijnt slim te zijn.  
---------------------------------------
onderwerp .../....iets 



Slide 21 - Tekstslide

  • Hij loopt naar huis.
  • Hij heeft een prijs gewonnen. 
  • Hij heeft hard geleerd.
  • De maan schijnt. 
  •  Jij vindt een pepernoot.
 --------------------------------------
onderwerp  doet iets.
= wg
  • Hij is een huisarts 
  • Hij wordt ziek.
  • Zij blijft verkouden. 
  • Zij  blijkt afwezig,
  • Zij lijkt een schatje.
  • Hij schijnt slim te zijn.  
---------------------------------------
onderwerp is./.wordt iets. 
=ng 



Slide 22 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, 
(heten, dunken en voorkomen)

 een ezelsbruggetje om deze 6  koppelwerkwoorden te onthouden:

........Zwobbels.................... 

Slide 23 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 24 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde? 
Stel drie vragen:
  • Vraag 1: Staat er een vorm van één van de 9 of  6 (Zwobbbels)  koppelwerkwoorden in de zin? 
  • Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? 
  • Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

5 keer ng ? 
  1. Het eten is lekker.

2: De bruiloft was gezellig.
3: De blauwe plek is erg groot.
4: Jouw cijfer wordt een voldoende.
5: Je wordt steeds beter.



Slide 27 - Tekstslide

5 keer ng ? 
  1. Het eten is lekker.

2: De bruiloft was gezellig.
3: De blauwe plek is erg groot.
4: Jouw cijfer wordt een voldoende.
5: Je wordt steeds beter.



Slide 28 - Tekstslide

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 30 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt wat over wat het onderwerp doet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Zijn is een koppelwerkwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp. Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord is geen koppelwerkwoord?
A
Worden
B
Blijven
C
Lijken
D
Rijden

Slide 34 - Quizvraag

Allereerst...
  • Is iedereen aanwezig?
  • iPad, A-4 schrift, oortjes , pen , boek                                               
  • vorige les 

week 48/2

Slide 35 - Tekstslide

De vorige les....
grammatica zinsdelen
naamwoordelijk gezegde 
wanneer een naamwoordelijk gezegde : 
3 dingen .....

Slide 36 - Tekstslide

hoe vind je een naamwoordelijk gezegde ?

Slide 37 - Open vraag

uitlegvideo nw 

Slide 38 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk
 zelfstandig werken aan  opdrachten van de weektaak 
 47 /48

opdracht 1 bespreken  


Slide 39 - Tekstslide