Grammatica zinsdelen - H.4 Naamwoordelijk gezegde

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
Ik ken de koppelwerkwoorden uit mijn hoofd.

Slide 2 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
heten, dunken, voorkomen

Het koppelwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in een naamwoordelijk gezegde.

Waarom heet het een koppelwerkwoord?

Slide 3 - Tekstslide

GEZEGDE

Zegt wie of wat het onderwerp doet of is.

Werkwoordelijk gezegde (het onderwerp doet iets)
alle werkwoorden in de zin
Jan heeft naar buiten gekeken. 

Naamwoordelijk gezegde (het onderwerp is iets)
één of meer werkwoorden + een naamwoord                      (meestal een bn of een zn)
Zij schijnt aardig te zijn.





Slide 4 - Tekstslide

Hij loopt een rondje.
Hij is ziek.

Slide 5 - Tekstslide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 6 - Tekstslide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan naamwoordelijk gezegde 
1 Zoek het onderwerp van de zin op.
2 Zoek het belangrijkste werkwoord van de zin op.
3 Staat het werkwoord in het rijtje van de kww?
                                             JA -->   4  Doet of is het onderwerp iets?

Nee = wwg                                      Doet = wwg                       Is = nwg

Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) 
- naamwoordelijk deel (nw. deel) (= de eigenschap van het onderwerp)

Thomas zal altijd een fanatieke wielrenner blijven.
ww. deel = zal blijven
nw. deel = een fanatieke wielrenner
ng = zal [een fanatieke wielrenner] blijven

Slide 9 - Tekstslide

UITZONDERINGEN!

Koppelwerkwoorden (kww)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen,
heten, dunken, voorkomen

Zijn, blijven en schijnen kunnen ook als zww voorkomen.

Als zijn en blijven zich bevinden betekenen.
Ik ben thuis deze week. / Wij blijven op school.
Als schijnen de betekenis heeft van licht geven.
De zon schijnt uitbundig. / De zaklamp schijnt in mijn ogen.

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen gezegde (ng of wg)
1 De spijkerbroeken schijnen goedkoper te worden.

2 Hij blijft hier tijdens de vakantie.

3 Ik word enthousiast van al die leuke vakantieplannen.

4 Mijn vader is vorige week 48 jaar geworden.



Slide 11 - Tekstslide

Oefenen gezegde (ng of wg)
1 De spijkerbroeken schijnen goedkoper te worden.
ng = schijnen [goedkoper] te worden
2 Hij blijft hier tijdens de vakantie.
wg = blijft
3 Ik word enthousiast van al die leuke vakantieplannen.
ng = word [enthousiast]
4 Mijn vader is vorige week 48 jaar geworden.
ng = is [48 jaar] geworden


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wij blijven de hele dag op school.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Het afgekeurde gebouw wordt momenteel afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

Mijn zusje is meestal erg vervelend tegen de buurjongen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord?
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 17 - Quizvraag

Zijn ploeggenoot was tijdens de wedstrijd ineens kwaad geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Het zonlicht schijnt hinderlijk in mijn ogen.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

De druk op de werknemers is de laatste jaren flink toegenomen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 21 - Tekstslide

Bevat deze zin een NG?
Deze auto schijnt erg snel te kunnen rijden.
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Bevat deze zin een NG?
Deze auto schijnt erg snel te zijn.
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Op de volgende slide staat een link naar een extra oefening.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Welke koppelwerkwoorden heb je onthouden?

Slide 26 - Open vraag

Ik snap het verschil tussen een wg en ng.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Hoe zat het ook alweer...
... met de zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden?

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Bedankt, mevrouw!
A
Het was goed om de verschillende werkwoorden nog even te herhalen!
B
Wat een onzin dit filmpje. Dit wist ik toch al lang?

Slide 30 - Quizvraag

Even inventariseren... We hebben nog één les voor de toets. Welk onderdeel zou je tijdens deze les het liefst willen behandelen?

Slide 31 - Open vraag