In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Wat zijn de 3 geldfuncties
A
ruil, reken, leenmiddel
B
reken, uitgeef, spaarmiddel
C
ruil, reken, spaarmiddel
D
ruil, spaar, leenmiddel
Slide 1 - Quizvraag
Je staat in de supermarkt de prijzen van verschillende artikelen te vergelijken. Welke geldfunctie gebruik je dan?
A
betaalmiddel
B
ruilmiddel
C
spaarmiddel
D
rekeneenheid
Slide 2 - Quizvraag
Welk spaarmotief gebruik je als je spaart voor een televisie?
A
sparen voor de rente
B
sparen uit voorzorg
C
sparen voor een doel
D
sparen voor een ander
Slide 3 - Quizvraag
Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt haar moeder.
Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
Slide 4 - Quizvraag
Wat is rente?
A
geld dat je ontvangt over je spaargeld
B
geld dat je moet betalen aan de belasting
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een saldo
A
een sprong op de trampoline
B
Het tekort op jouw bankrekening
C
Het bedrag op jouw bankrekening
D
De rente die je krijgt van jouw bank
Slide 6 - Quizvraag
Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
A
Leenredenen
B
Leenmotivatie
C
Leenmotieven
D
Lening
Slide 7 - Quizvraag
Dit plaatje gaat over?
A
Uitgaven
B
Bijstand
C
Diensten
D
Inkomensverschillen
Slide 8 - Quizvraag
De aanschaf van een wasmachine behoort tot de
A
dagelijkse uitgave
B
vaste lasten
C
incidentele lasten
Slide 9 - Quizvraag
Huur valt onder
A
Vaste lasten
B
Reserveringsgeld
C
Huishoudelijke uitgaven
Slide 10 - Quizvraag
Abonnement tijdschrift
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
Slide 11 - Quizvraag
Aankoop van shampoo?
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
Slide 12 - Quizvraag
Kleding valt onder
A
Vaste lasten
B
Reserveringsgeld
C
Huishoudelijke uitgaven
Slide 13 - Quizvraag
Een overzicht van je inkomsten en uitgaven noem je een ...
A
Budget
B
Nibud
C
Begroting
D
Excell
Slide 14 - Quizvraag
Een ander woord voor begroting is:
A
budgetplan
B
inkomsten
C
reservering
Slide 15 - Quizvraag
Geld opzij leggen voor bepaalde uitgaven.
timer
0:30
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 17 - Quizvraag
Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?