Station Taalverzorging vkm1 perron 2

Taalverzorging KGT1 perron 2
De Rooi Pannen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging KGT1 perron 2
De Rooi Pannen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Video

Tijdproef
Er zijn verschillende manieren om de pv te vinden. Wij gebruiken de tijdproef.
1. In welke tijd staat de zin? (In de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?)
2. Verander de zin van tijd
3. Welk werkwoord is veranderd? Dat is de persoonsvorm

Slide 4 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?
Wanneer komt oma op bezoek?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord verandert er als je de zin van tijd verandert?
Wanneer komt oma op bezoek?

A
wanneer
B
komt
C
oma
D
bezoek

Slide 6 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Gisteren heeft mijn oma een fiets gekocht
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 7 - Quizvraag

Welk werkwoord verandert er als je de zin van tijd verandert?
Gisteren heeft mijn oma een fiets gekocht
A
gisteren
B
heeft
C
oma
D
gekocht

Slide 8 - Quizvraag

opdrachten uit het boek
maken: blz. 18 + 19
opdr. 1 - 3
Bij opdr. 3 gebruik je bij elke zin de tijdproef
lezen:
uitleg op blz. 18

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

opdrachten uit het boek
lezen:
uitleg op blz. 20

maken:
blz. 20 - 21
opdr. 4 - 5
(opdracht 5 maken we samen)

Slide 11 - Tekstslide

Hoeveel zinsdelen zie je hier?

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 12 - Quizvraag

Bij mijn oma doe ik altijd spelletjes met mijn nichtje.
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 13 - Quizvraag

Het 
onderwerp 
in de zin...



    Wat is dat 
           ook alweer...?



Slide 14 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 15 - Woordweb

Het onderwerp
Je vindt het onderwerp door de volgende stappen te zetten:
  

1. Zoek de werkwoorden in de zin.
2. Maak de vraag: WIE/wat + alle werkwoorden?
3. Wat is het antwoord?
Dat is het onderwerp van de zin.

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden in de zin:
Hans heeft nieuwe boeken gekocht.
A
Hans
B
heeft
C
heeft gekocht
D
boeken

Slide 17 - Quizvraag

Welke vraag maak je dan om het onderwerp te vinden?
De zin is: Hans heeft nieuwe boeken gekocht.

Slide 18 - Open vraag

Opdrachten uit het boek
maken: blz. 24
                 opdr. 8

1. persoonsvorm
2. verdeel de zin in zinsdelen
3. onderwerp

Slide 19 - Tekstslide

sleep de woorden naar 'onderwerp' of 'geen onderwerp'.
onderwerp
ander zinsdeel

Hans
heeft
nieuwe
boeken
gekocht

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Video

Opdrachten uit het boek
maken: blz. 25 t/m 27
opdr. 9 - 10 - 11

Zoek eerst de pv, daarna het gezegde, verdeel de zin in zinsdelen en zoek als laatste het onderwerp.

Slide 22 - Tekstslide

Opdrachten uit het boek
maken: blz. 34
opdr. 21

Lijdend voorwerp hoeft niet

maken: blz. 38
opdr. 26

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een lidwoord

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 26 - Quizvraag

Waarom kom je niet op mijn feestje?
Waarom is de persoonsvorm
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag







verleden tijd





tegenwoordige tijd
lopen
aanmeldden
betoveren
gingen
zijn
waren
fietsen
worden
hadden
verfden
uitlenen

Slide 28 - Sleepvraag

Slide 29 - Tekstslide