Station Taalverzorging vbk1 perron 2

Taalverzorging BK1 perron 2
De Rooi Pannen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging BK1 perron 2
De Rooi Pannen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat is een werkwoord?

Slide 3 - Woordweb

Tijdproef
Er zijn verschillende manieren om de pv te vinden. Wij gebruiken de tijdproef.
1. In welke tijd staat de zin?
(in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?)
2. Verander de zin van tijd.
3. Welk werkwoord is veranderd?
Dat is de persoonsvorm.

Slide 4 - Tekstslide

In welke tijd staat de zin hieronder?
De man koopt drie lieve puppy's.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 5 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin hieronder?
Hoe laat is het?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord verandert er als je de zin van tijd wisselt?
De man koopt drie lieve puppy's.
A
de man
B
koopt
C
drie
D
puppy's

Slide 7 - Quizvraag

Als je de zin van tijd wisselt, welk werkwoord verandert er dan?
Hoe laat is het?
A
hoe
B
laat
C
is
D
het

Slide 8 - Quizvraag

opdrachten uit het boek
 maken: blz. 18 - 19 
               opdr. 1 - 3

Bij opdracht 3 gebruik je bij alle zinnen de tijdproef.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

opdrachten uit het boek
maken: blz. 20 - 21
               opdr. 4 - 5

We kijken deze opdracht samen na.

samen maken: blz. 22
                                 opdr. 6

Slide 11 - Tekstslide

Hoeveel zinsdelen zie je hier?

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 12 - Quizvraag

Bij mijn oma doe ik altijd spelletjes met mijn nichtje.
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 13 - Quizvraag

Het 
onderwerp 
in de zin...



    Wat is dat 
           ook alweer...?



Slide 14 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 15 - Woordweb

Het onderwerp
Je vindt het onderwerp door de volgende stappen te zetten:

1. Zoek de werkwoorden in de zin.
2. Maak de vraag: WIE/wat + alle werkwoorden?
3. Wat is het antwoord?

Dat is het onderwerp van de zin.

Slide 16 - Tekstslide

Welke vraag maak je dan om het onderwerp te vinden?
De zin is: Hans heeft nieuwe boeken gekocht.

Slide 17 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin:
Hans heeft nieuwe boeken gekocht.
A
Hans
B
heeft
C
heeft gekocht
D
boeken

Slide 18 - Quizvraag

ander zinsdeel
onderwerp
Hans
heeft
nieuwe
boeken
gekocht

Slide 19 - Sleepvraag

opdrachten uit het boek
maken: blz. 25
                 opdr. 9

1. persoonsvorm
2.  verdeel de zin in zinsdelen
3. onderwerp

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

opdrachten uit het boek
maken: blz. 26 - 27
opdr. 10 - 11

Zoek eerst de pv, daarna het gezegde, verdeel de zin in zinsdelen en zoek als laatste het onderwerp.

Slide 22 - Tekstslide

opdrachten uit het boek

lezen: uitleg blz. 28

maken: blz. 28 - 29 - 30
opdr. 12 - 13 - 15

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een lidwoord

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 26 - Quizvraag

Waarom kom je niet op mijn feestje?Waarom is de persoonsvorm
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 28 - Quizvraag

Waarom vind ik dit zo moeilijk?

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 29 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
verleden tijd
aanmelden
maakte
leerden
lachen
sloeg
was
beleven
kletst

Slide 30 - Sleepvraag

Slide 31 - Tekstslide