H6.3 temperatuur en 6.4 temperatuur en moleculen

NS1 Natuurkunde
Fijn dat je er bent!

Pak alvast je B Boek, hang je jas aan de kapstok en leg je tas op de grond.


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

NS1 Natuurkunde
Fijn dat je er bent!

Pak alvast je B Boek, hang je jas aan de kapstok en leg je tas op de grond.


Slide 1 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord
Temperatuur

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les kun je:
  • beschrijven hoe een thermometer werkt
  • graden celcius omrekenen naar graden kelvin (en andersom)
  • beschrijven wat er gebeurt met moleculen als de temperatuur verandert

Slide 3 - Tekstslide

Plan van de les
1. Uitleg over 2 paragrafen
2. Maken van de vragen van 6.3 en 6.4
3. Als alles goed gaat gaan we afsluiten met een leuk kort proefje (als je durft)

Slide 4 - Tekstslide

6.3 Temperatuur
  • Voor het meten van de temperatuur gebruik je een thermometer.
  • Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof uit en stijgt het vloeistofniveau in de buis.
  • Omdat de stijgbuis erg nauw is, zie je de vloeistof al stijgen of dalen bij kleine T verschillen.

Slide 5 - Tekstslide

Celsiusschaal
  • De Celsiusschaal is de schaalverdeling van een thermometer in graden Celsius.
  • Een thermometer kun je ijken:
  • Smeltpunt van ijs (0°C)
  • Kookpunt van water (100°C)
  • Hierna verdeel je de afstand in honderd gelijke delen.

Slide 6 - Tekstslide

bimetaal thermometer
  • Een bimetaal bestaat uit twee trips van verschillende metalen die stevig met elkaar zijn verbonden.
  • Als de temperatuur stijgt, zet de ene strip sterker uit dan de andere.
  • Hierdoor trekt het bimetaal krom.
  • Een elektrische thermometer bevat een schakeling en een sensor die reageert op temp.

Slide 7 - Tekstslide

Kelvin
  • Vaak wordt temperatuur gemeten in graden Celsius. Bij Natuurkunde wordt ook de eenheid Kelvin (K) gebruikt.
  • Bij Kelvin is nul de allerlaagste temperatuur die mogelijk is. Dat is -273°C of 0 K. Lager wordt de temperatuur nooit dus dit heet het absolute nulpunt.

Slide 8 - Tekstslide

6.4 Temperatuur en moleculen
  • IJs is een vaste stof. IJs bestaat uit watermoleculen.
  • In ijs hebben alle moleculen een eigen, vaste plaats.
  • De moleculen staan niet stil, ze trillen heen en weer.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Link

Moleculen in een vloeistof
  • Als de temperatuur stijgt zal het ijs smelten en wordt het vloeibaar.
  • De moleculen in een vloeistof bewegen langs en door elkaar heen. Ze hebben geen vaste plaats
  • De snelheid van sommige moleculen is zo groot dat ze uit de vloeistof kunnen ontsnappen. De vloeistof verdampt langzaam.

Slide 12 - Tekstslide

Moleculen in een gas
  • Hoe hoger de temperatuur, hoe groter de snelheid van de moleculen en des te gemakkelijker ze uit de vloeistof zullen ontsnappen. 
  • De moleculen van een gas bewegen los van elkaar door de ruimte waar het gas in zit

Slide 13 - Tekstslide

Fase-overgangen
  • Voor smelten en verdampen is energie nodig. Deze twee fase-overgangen zijn aangegeven met een rode pijl.
  • Als waterdamp condenseert en water wordt, dan komt er energie vrij. En als water stolt (bevriest) en ijs wordt, komt er ook energie vrij.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Temperatuur, tijd en energie
  • Met een waterkoker kun je water verwarmen. Je voegt daardoor energie toe aan het water. Je ziet dan dat de temperatuur stijgt.
  • Je kunt met de waterkoker ook minder water verwarmen. De hoeveelheid energie die je toevoert is gelijk. De temperatuur van het water stijgt dan sneller.

Slide 16 - Tekstslide

aan de slag:
de volgende opgaven moeten voor de volgende les af zijn:
§6.1 opgave 1 t/m 13
§6.2 opgave 1 t/m 13
§6.3 opgave 1 t/m 13
§6.4 opgave 1 t/m 10

Slide 17 - Tekstslide