19 december grammatica

persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm verandert van getal als het onderwerp ook van getal verandert.

Ik ga op vakantie en neem drie koffers mee.
Wij gaan op vakantie en nemen drie koffers mee. 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm verandert van getal als het onderwerp ook van getal verandert.

Ik ga op vakantie en neem drie koffers mee.
Wij gaan op vakantie en nemen drie koffers mee. 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan zinsdelen herkennen en daarmee verschillende zinnen maken. 
Ik kan het onderwerp uit de zin halen. 
Ik kan het werkwoordelijk gezegde uit zinnen halen.

Slide 2 - Tekstslide

persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm verandert van vorm als je deze in een andere tijd zet (van verleden tijd naar tegenwoordige tijd of andersom).

Zo kun je dus ook de persoonsvormen vinden in samengestelde zinnen:

Ik ga op vakantie en neem drie koffers mee.

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
Mijn moedereet/ altijd/ boterkoek/ bij de koffie.

Bij de koffie/ eet/ mijn moeder/ altijd/ boterkoek.

Boterkoek/ eet/ mijn moeder/ altijd/ bij de koffie.

Altijd/ eet/ mijn moeder/ boterkoek/ bij de koffie.  

Slide 4 - Tekstslide

Maak verschillende zinnen
Ik heb heel erg zin in pannenkoeken.

Morgen ga ik met mijn zus winkelen.

Slide 5 - Tekstslide

Maak verschillende zinnen
Ik /heb/ heel erg zin /in pannenkoeken.

Heel erg zin / heb/  ik/  in pannenkoeken.

In pannenkoeken/ heb /ik /heel erg zin.


Slide 6 - Tekstslide

Maak verschillende zinnen
Morgen/ ga/ ik/ met mijn zus/ winkelen.

Winkelen/ ga/ ik/ morgen/ met mijn zus.

Met mijn zus / ga/ ik / morgen/ winkelen.

Ik/ ga/ morgen/ met mijn zus/ winkelen. 

Slide 7 - Tekstslide

gezegde
Iemand doet iets, iemand is iets, of er gebeurt iets in de zin.
dus:
Wie of wat het onderwerp doet of is.

Hij loopt naar het huis.
Hij brengt het afval weg. 


Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (of wg) bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden uit de zin.

voorbeeld:
Ik  heb  een jas  gekocht    (iemand of iets doet iets)


Slide 9 - Tekstslide

lijdend voorwerp
wie/wat + gezegde + onderwerp

Ik eet een appel. (Wat eet ik?). Eet = werkwoordelijk gezegde. Het lijdend voorwerp 'ondergaat' de handeling van het onderwerp.

Slide 10 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Heeft elke zin een lijdend voorwerp? Nee
Afhankelijk van het werkwoord.

Hij ontvangt..... iets 
Ik fiets....(iets? iemand? Nee, dat kan niet). 

Slide 11 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
aan/voor wie + gezegde + ow (+ lv)?

ow=onderwerp. 

Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
(Aan wie heeft hij een cadeau (=lv) gegeven? Aan Sanne.

Slide 12 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
Voorbeelden van werkwoorden die vaak een meewerkend voorwerp 'bij zich dragen':

aanbieden
overhandigen
antwoorden
laten zien

Slide 13 - Tekstslide

ontleedvolgorde
Onderstreep de pv en hak de zin in stukken.
En dan ontleden in de volgende volgorde:
1.pv (persoonsvorm)
2.ow (onderwerp)
3.wg (gezegde)
4.lv (lijdend voorwerp)
5.mv (meewerkend voorwerp)

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk
Ga naar blz. 205, cursus 5 grammatica, paragraaf 1.

Begin met de opgaven 2, 3, 4, 5, 6, 7

Klaar? Ga verder met paragraaf 3 op blz. 208.
(huiswerk 15 december)

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk
Eerst: nakijken paragraaf 1 en 3.
Daarna blz. 212, cursus 5 grammatica, paragraaf 5 (= huiswerk dinsdag 19 december, 4e uur)

Klaar?
Ga naar de online leeromgeving en kies De Brug meestromen, kies een paragraaf grammatica die je extra wilt oefenen. 


Slide 16 - Tekstslide

Aan het werk
Eerst: nakijken paragraaf 5 grammatica.

Daarna: online werken via Elo in Magister
- Cursus grammatica: 7, lijdend voorwerp
- Kies daarna paragraaf 1, 3 of 5 en vervolgens of de A-route (extra oefening), of de C-route (extra moeilijk).



Slide 17 - Tekstslide