Samenvattingsles hst 7_3H

Samenvattingsles hst 7_3H
Toetsstof van hoofdstuk 7 par 7.1, 7.3,  en 7.6 

Hoofdstuk 6 alle paragrafen (behalve 6.4)
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenvattingsles hst 7_3H
Toetsstof van hoofdstuk 7 par 7.1, 7.3,  en 7.6 

Hoofdstuk 6 alle paragrafen (behalve 6.4)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen par 7.1
  • Je kunt in eigen woorden menselijk kapitaal omschrijven
  • Je weet waarom rente de prijs van tijd is bij lenen en sparen en kunt de prijs van tijd berekenen  en beredeneren.
  • Je kunt in eigen woorden het verschil tussen nominale en reële rente omschrijven en kunt de reële rente berekenen.
  • Je kunt een indexcijfer berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sparen en rente
Sparen:
  • Het uitstellen van consumptie.
  • Het niet bestede geld wordt tegen rente op spaarrekening gezet.
Rente:
  • Geeft de prijs van de tijd weer.
  • Bij lage rente moet je langer sparen dan bij hoge rente

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruilen in de tijd: Lenen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruilen in de tijd: Sparen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Termijnbedrag= rente + aflossing =€113
in bovenstaand voorbeeld
van € 2.498,-

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koopkracht 
spaargeld
Nominale rente:
Is de rente waarmee de banken adverteren.
Reële rente: (= koopkracht spaargeld)
is de nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.
Inflatie:
Geeft aan hoeveel procent de prijzen van goederen en diensten in een land gemiddeld zijn gestegen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg bron 5 blz 214 havo en  vwo

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld indexcijfers
1/1/2014
(basis)
1/1/2015
Indexcijfer nominaal spaarbedrag
100
103
Prijsindexcijfer
100
102
Op 1/1/2014 is er € 3.000,- op een spaarrekening gestort met een rente van 3%. 2014 is basisjaar en dus is indexcijfer 100.
Een jaar later is het indexcijfer van het nominale spaarbedrag gestegen naar 100 + 3% = 103

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling Formule koopkracht
  • Koopkracht is de hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden.
  • Koopkracht=
    % verandering nominale rente- % verandering inflatie
  • als rente hoger is dan inflatie in een jaar stijgt de koopkracht
  • als rente lager is dan inflatie in een jaar daalt de koopkracht

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht= eindopdracht par 7.1
  • opdracht wordt uitgedeeld of als je een boek bij je hebt ga dan naar bladzijde 126 havo en blz 219 vwo
  • Lees eerst de opgave en bekijk de bronnen goed.
  • Maak daarna opgave 17a en 17b (Havo) en a t/m e (Vwo)
  • Je hebt 10 minuten
  • Hoe: lees eerst zelf stil de opgave en de bronnen. Na 5 minuten is  fluistert overleg met tweetal naast elkaar toegestaan.
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking eindopdracht Vwo
  1. a. € 20.900 + € 20.900 / 100 × 4,5 = € 21.840,50 
  2. b. 104,5 + 4,5% rente (104,5/100 x 4,5) = 109,20 
  3. c. B = 102 + 2% = 104,04; C = 109,20 / 104,04 × 100 = 104,96
  4. d. van 102,45 naar 104,96 = 2,51 → 2,51 / 102,45 × 100% =2,45% 
  5. e. Wilma krijgt weer 4,5% rente, en de inflatie blijft 2%. Zij verdient dus evenveel reële rente als in het voorgaande jaar: 2,45%.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen par 7.3
  • Je kent de 3 verschillende oudedagsvoorzieningen en weet hoe die gefinancierd zijn.
  • Je kunt in eigen woorden het verschil tussen het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel uitleggen.
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven wat de vergrijzing voor invloed heeft op de 3 oudedagsvoorzieningen. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 soorten oudedagsvoorziening
3 Pijlers oudedagsvoorziening:
  1. AOW (algemene ouderdomswet);
  2. Pensioen
  3.  Lijfrenteverzekering of zelf sparen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AOW
  • Wet die de uitkering aan mensen met pensioengerechtigde leeftijd regelt.
  • Omslagstelsel: dus premie van NU wordt gebruikt om de uitkeringen NU te doen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pensioen
  • kapitaaldekkingsstelsel: De uitkeringen worden gedaan van een kapitaal dat in de loop van de tijd is opgebouwd.
  • opgebouwd bij pensioenfonds 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijfrente / zelf sparen
Lijfrente:
  • wordt eenmalig of een aantal keer premie betaald.
  • tijdelijke of levenslange uitkering op afgesproken einddatum.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen par 7.4
  • Je kunt in eigen woorden het begrip structurele uitgaven omschrijven, uitleggen waarom dit ruilen in de tijd is en voorbeelden geven
  • Je weet hoe de overheid zijn uitgaven financiert en kunt de begrippen begrotingstekort, staatsschuld, EMU-tekort en EMU schuld en de relatie hiertussen in eigen woorden omschrijven.
  • Je kunt maatregelen noemen die de overheid kan nemen om de toekomstige uitgaven beheersbaar te houden.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structurele uitgaven
  • zijn de investeringen (kopen van kapitaalgoederen).

Structuur economie
  • De hoeveelheid (=kwantiteit) productiefactoren en de kwaliteit van de productiefactoren.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
Begrotingstekort: 
de verwachte uitgaven > verwachte inkomsten.
Staatsschuld:
De totale schuld die het Rijk in de loop van de jaren nog moet terug betalen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EMU
EMU: 
  • Europese Monetaire Unie.
  • Samenwerking van landen die Euro gebruiken.
EMU-schuld: totale schuld van de collectieve sector vd EMU landen.
EMU-tekort: Het begrotingstekort van de collectieve sector. vd EMU landen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht= eindopdracht par 7.1
  • opdracht wordt uitgedeeld of als je een boek bij je hebt ga dan naar bladzijde 216 havo
  • Lees eerst de opgave en bekijk de bronnen goed.
  • Maak daarna opgave 17a en 17b
  • Je hebt 10 minuten
  • Hoe: lees eerst zelf stil de opgave en de bronnen. Na 5 minuten is  fluistert overleg met tweetal naast elkaar toegestaan.
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking eindopdracht Havo
Voorwaarde van mevrouw de Jong is dat het spaargeld inclusief opgebouwde rente moet over 5 jaar naar meer koopkracht geven dan de € 10.000,- op dit moment.
  • Dit betekent dus dat de reële rente moet positief zijn. 
  • De koopkracht van het spaargeld moet stijgen, de nominale rente moet dus hoger zijn dan de inflatie.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking 17b Havo
Bij de KlimSpaardeposito van de Moneybank:

Na één jaar € 10.000 + 2,50% = € 10.250 dus totaal aan rente € 250
Na twee jaar € 10.250 + 2,80% = € 10.537  dus totaal aan rente € 537
Na drie jaar € 10.537 + 3,10% = € 10.863,65 dus totaal aan rente € 863,65
Na vier jaar € 10.863,65 + 3,60% = € 11.254,74  dus totaal aan rente € 1.254,74
Na vijf jaar € 11.254,74 + 5,0% = € 11.817,48 dus totaal aan rente € 1.817,48
 VSZ KinderBonus Sparen: 
Eerst vijfmaal 2,0% bij het spaarbedrag optellen (of: € 10.000 × 1,02^5) = € 11.040,80. 
De verdiende rente is dus € 1.040,80. Over deze saldotoename bonus 5% = 1.040,80 : 100 x 5 = 52,04
Totaal aan rente 1.040,80 + 52,04 =€ 1.092,85.
Conclusie: 
  • De Moneybank levert dus meer rente op. (namelijk 1.817,48 t.o.v. 1.092,85)
  • Het bedrag is 18,17% (1.817,48:10.000 x 100= 18,17%) gegroeid, dat is meer dan de 10% inflatie, de koopkracht van haar spaargeld is gestegen. Zij kiest dus voor de Moneybank.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling Leerdoelen par 7.3
  • Je kent de 3 verschillende oudedagsvoorzieningen en weet hoe die gefinancierd zijn.
  • Je kunt in eigen woorden het verschil tussen het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel uitleggen.
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven wat de vergrijzing voor invloed heeft op de 3 oudedagsvoorzieningen. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel par 7.6
  • Je kunt rekenen met indexcijfers

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Index cijfers berekenen
  • Hoe pak je dat ook alweer aan ? 
  • met een formule
  • met een verhoudingstabel

Slide 29 - Tekstslide

mbv whiteboard een voorbeeld uitwerken
Indexcijfer Formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indexcijfer berekenen met een verhoudingtabel
1. Vermenigvuldig de getallen die kruislings tegenover elkaar staan: 100 x 2500 = 250.000

2. Deel de uitkomst door het resterende getal: 250.000 / 2000 = 125

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Video

Deze slide heeft geen instructies