H7.3 les 2_Wat levert het op?

H7 les 2: Nu of later?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H7 les 2: Nu of later?

Slide 1 - Tekstslide

H7.3: Wat levert het op?

  • Lesdoelen par.7.3;
  • Uitleg;
  • Huiswerk volgende les;
  • Reflectie.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen par. 7.3:

  • Je kunt het verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel 
Je kunt het verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen

Slide 4 - Tekstslide

Koopkracht 
spaargeld

Nominale rente:
Is de rente waarmee de banken adverteren.
Reële rente: (= koopkracht spaargeld)
is de nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.
Inflatie:
Geeft aan hoeveel procent de prijzen van goederen en diensten in een land gemiddeld zijn gestegen.

Slide 5 - Tekstslide

Nominale rente vs reële rente

Bij het maken van de keuze tussen sparen of lenen, vergelijk je de nominale rente met de reële rente.

Met andere woorden: je corrigeert de nominale rente met de inflatie.

Slide 6 - Tekstslide

Als de prijzen stijgen wordt de rente die je krijgt naar verhouding minder waard.

Door inflatie is de reële rente lager dan de nominale rente.

Nominaal: Rente uitgedrukt in euro’s.
Reële rente: Nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.


Slide 7 - Tekstslide

Reele rente als indexcijfer
Indexcijfer reële rente = Indexcijfer nominale rente / Indexcijfer inflatie x 100

Zie bladzijde 194 (Havo) / 212 (VWO)

Slide 8 - Tekstslide

Een voorbeeld van reëel rendement
Rente op je spaargeld is 5% per jaar, de prijzen stijgen dit jaar met 2%.
  • Indexcijfer nominaal spaargeld = 105 t.o.v. een jaar eerder. 
  • Indexcijfer prijzen = 102 t.o.v. van een jaar eerder

  • Reëel indexcijfer = 105/102*100 = 102,9

  • Dus de koopkracht van je spaargeld = reëel rendement is met 2,9% gestegen. 

Slide 9 - Tekstslide

De reële rente is soms hoger dan de nominale rente. Hoe kan dat?

Slide 10 - Tekstslide

Belangrijk om te onthouden:
De nominale rente corrigeer je met de inflatie, dan heb je de reële rente.

Reële rente is gelijk aan de stijging van de koopkracht van het spaargeld. 

Is de nominale rente hoger dan de inflatie: koopkracht spaargeld stijgt > sparen is aantrekkelijk (lage inflatie)

Is de nominale rente lager dan de inflatie: koopkracht spaargeld daalt > sparen is niet aantrekkelijk (hoge inflatie)


Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Gegeven van een land:
nominale rente: 4,5%
inflatie: 2%
Bereken de reële rente.
..................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
€100,- = 100 
Nominale rente is 4%
Dus na een jaar €104,- op mijn rekening
Inflatie = 6%
1. Hoe duur is een ijsje dan geworden?
2. Wat is de reële rente?

Slide 13 - Tekstslide

Antwoord
€100,- = 100 
Nominale rente is 4%
Dus na een jaar €104,- op mijn rekening
Inflatie = 6%
1. €1,06 = de prijs van een ijsje
2. 104 : 106 = 98 dus negatieve reële rente van 2%

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Paragraaf 7.3: Maken opdrachten 
22, 23, 25,26 en 27


Slide 15 - Tekstslide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat investeren inhoudt;
  • Je kunt uitleggen welke factoren een rol spelen bij het doen van een investering;
  • Je kunt het verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen.

Slide 16 - Tekstslide

Is een lage inflatie gunstig of ongunstig voor bedrijven die willen investeren?
A
Gunstig
B
Ongunstig

Slide 17 - Quizvraag

Is een hoge inflatie gunstig voor mensen die geld lenen?
A
Ja, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag meer waard.
B
Ja, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag minder waard.
C
Nee, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag meer waard.
D
Nee, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag minder waard.

Slide 18 - Quizvraag

Rob spaart jaarlijks €800,-. Hij zet het geld op zijn spaarrekening waarop hij 2,5% krijgt. De inflatie is de afgelopen jaren gemiddeld 2%. Bereken de reële rente.

Slide 19 - Open vraag

Is een hoge inflatie gunstig voor mensen die sparen?
A
Ja, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld lager.
B
Ja, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld hoger.
C
Nee, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld lager.
D
Nee, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld hoger.

Slide 20 - Quizvraag

Reële rente bij sparen is
A
De betaalde rente over je spaargeld
B
De ontvangen rente na inflatiecorrectie
C
De ontvangen rente over je spaargeld
D
De betaalde rente na inflatiecorrectie

Slide 21 - Quizvraag

Wij spreken van negatieve reële rente als:
A
inflatie lager dan de rentepercentage is
B
inflatie hoger dan de rentepercentage is
C
inflatie gelijk is aan de rentepercentage

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de reële rente?
A
De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen
B
Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.
C
Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro
D
De nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.

Slide 23 - Quizvraag

De reële rente is hoger dan de nominale rente
A
er is sprake van inflatie
B
er is sprake van deflatie
C
de spaarrente is hoger dan de kredietrente
D
dit kan helemaal niet

Slide 24 - Quizvraag