SEMANA 25 - MATERIA T4

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 2

Metas Doelen

En esta clase...

1. ...repaso toda la materia para la prueba 

2. ...practico la gramática y el vocabulario

Estudiar

- grammatica H9

- grammatica H10

- voca H9 beide kanten (zinnen "Para comunicarse" niet)

- voca H10 beide kanten (zinnen "Para comunicarse" niet)

- pretérito perfecto (LT p 143 óók onregelmatige)

Meewerkend voorwerp

• Hiermee kun je het meewerkend voorwerp van een zin vervangen: me / te / le / nos / os/ les
• Hetzelfde als de voornaamwoorden van gustar
• Ze staan altijd vóór de persoonsvorm (ontk.: tussen 'no' & pv)

Alejando escribe un mensaje a Ana  

            Alejando le escribe un mensaje

Pepe cuenta una historia a ti.

Elena y Javi dicen algo a María.

Tú preguntas algo a nosotros.

Mi abuelo no escribe un mensaje a mi.

Het werkwoord  'gustar'

• Betekent 'leuk vinden' of 'houden van'
• Gebruik je met me / te / le / nos / os/ les
• Je gebruikt alleen gusta of gustan (dus niet *Yo gusto!)
• Bij ontkenning: No + me/te/le/nos/os/les + gusta/gustan
• Vergeet het lidwoord niet na gusta/gustan

Me gusta jugar al fútbol. Me gusta el deporte.   (ww / ev)

Me gustan las hamburguesas.                                   (mv)

Ik houd van frietjes.

Houd jij van hamburgers?

Houden jullie van zwemmen?

Wij houden niet van huiswerk maken.

Aanwijzend voornaamwoord

• Este / esta / estos / estas   =  dichtbij     (dit/deze)
• Ese / esa / esos / esas          =  ver weg    (die/dat)

Estas camisetas son caras. Deze T-shirts zijn duur.

Esa falta está de moda. Die rok is in de mode.

... móvil

... madre

Decir Zeggen

'Decir' betekent 'zeggen' en is 

een onregelmatig werkwoord.

Gaat vaak met meewerkend 

voorwerp (CI)!

> Juan me dice la verdad.

(Juan zegt mij de waarheid.)

Wat zeg jij*? (*weglaten)

Futuro Toekomende tijd

Wat ga jij* zeggen? *weglaten

Betrekkelijk voornaamwoord 'que'

• Hiermee kun je twee zinnen samenvoegen tot één zin.
• Of gewoon meer informatie geven in één zin. 

La carpeta está en el escritorio. La carpeta es roja.

            La carpeta que está en el escritorio es roja.

            Het mapje dat op het bureau ligt is rood.

El chico habla. El chico se llama Juan.

Llevas un jersey. El jersey es bonito.

Paco tiene una tía. La tía vive en Madrid.

Cantidades Eenheden

una lata de atún

un paquete de arroz

cien gramos de azúcar

seiscientos gramos de pollo

cuatro botellas de agua

un poco de sal

¡! zonder 'de': seis melones, ocho botellas de zumo, muchas uvas, pocos plátanos, mucha comida

Mucho & Poco

mucho/-a/-os/-as (veel)

poco/-a/-os/-as (weinig)

Kijk goed naar het woord dat erachter staat!

weinig fruit

veel argumenten

veel huiswerk

weinig tijd

Perfecto Voltooide tijd

HABER = VOLtOOID DEELWOORD

Onreg. volt. deelwoorden:

ver > visto

decir > dicho

hacer > hecho

escribir > escrito

Wij* hebben gegeten.
*weglaten

Ik* heb een feest georganiseerd.
*weglaten

¡A trabajar! Aan het werk!

Waar je mee kunt oefenen:

- LT 110-112 ejercicios 4a,5a,7,8,9,10  (nakijkblad bij docent)

- LT 124-125 ejercicios 2a,4,5a,6a (nakijkblad bij docent)

- LE 79

- LE 85-86

- extra oefenmateriaal (Magister/bij docent)