2 hv-grammatica-zinsdelen-herhaling

Grammatica zinsdelen
1 / 18
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Woordweb

Deze les: grammatica zinsdelen
  • grammatica zinsdelen herhalen. 
  • Je kent:
    persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp bijwoordelijke bepaling 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen.     Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  • De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm   kan maximaal één zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 5 - Quizvraag

Zinsdelen
Een zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:
1. De persoonsvorm is één zinsdeel
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat vormt één zinsdeel
3. Alle andere werkwoorden + pv vormen samen één zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de persoonsvorm zouden kunnen staan, vormen samen één zinsdeel. 

Slide 6 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.

Slide 7 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen:
De mens zou de malariamug volledig kunnen uitroeien.

Slide 8 - Open vraag

Onderwerp
Het onderwerp van de tekst vind je door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + pv? 
Je kunt het van getal veranderen (enkelvoud/meervoud)

De persoonsvorm heb je al in een eerdere stap gevonden, dus dit vul je in in de vraag. 

Slide 9 - Tekstslide

werkwoordelijke rest
Bij {WWR} noem je alle werkwoorden die in de zin staan. 
(Dus ook de pv.)

  • Het zegt wat het onderwerp doet.

Slide 10 - Tekstslide

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
timer
0:45
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 11 - Sleepvraag

lijdend voorwerp 
  • Wie of wat wordt + pv?
of
  • Wat/wie + werkwoordelijke gezegde + onderwerp?


  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 12 - Tekstslide

Haal het onderwerp en het lv uit de zin.

Staat de burgemeester op het bordes snoep uit te delen?

Slide 13 - Open vraag

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet.  Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 
mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.
Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb. Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn.

Slide 15 - Tekstslide

Benoem, indien dit in de zin staat, het mv en de bwb:

Vanwege mijn verjaardag gaf ik vandaag aan iedereen in de klas een lekkere mars.

Slide 16 - Open vraag

Vandaag
  • Heb je de kennis over grammatica zinsdelen herhaald en ken je:
    persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, werkwoordelijk deel, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Tekstslide

Wat vind jij nog lastig?

Slide 18 - Woordweb