V4 Par 2 en 3 Onderwerp, hoofdgedachte en tekstsoorten >> zinvol voor herhalingsweek

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is je bijgebleven van het hoofdstuk over communicatie?

Slide 2 - Woordweb

Nabespreken

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht
Lees de tekst op p. 32 en noteer onderwerp en hoofdgedachte


Kun je ook uitleggen hoe je het onderwerp en de hoofdgedachte gevonden hebt?

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp? Hoofdgedachte?

Slide 5 - Open vraag

Leerdoelen
  1. R Ik weet wat onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte zijn en wat de voorkeursplekken hiervoor zijn
  2. T1 Ik kan deze herkennen
  3. T2Ik kan onderwerp en hoofdgedachte in eigen woorden omschrijven
  4. I Ik kan zelf een hoofdgedachte en deelonderwerpen bedenken


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt in de tekst
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 9 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.

Slide 10 - Quizvraag

Onderwerp? Hoofdgedachte?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt in de tekst
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 14 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.

Slide 15 - Quizvraag

Bedenk een mogelijke hoofdgedachte bij de volgende drie onderwerpen: nieuw schoolvak Chileens

Slide 16 - Open vraag

Bedenk een mogelijke hoofdgedachte bij de volgende drie onderwerpen: ongelukken bij schaatsen en skiën

Slide 17 - Open vraag

Opdracht
Wie is de afzender?
Wat is het onderwerp?
Wat is de hoofdgedachte?


De hoofdgedachte hangt samen met het tekstdoel!

Slide 18 - Tekstslide

Welke tekstsoort hoort niet in het rijtje thuis?
A
discussiestuk
B
betoog
C
beschouwing
D
uiteenzetting

Slide 19 - Quizvraag

Wat heb je opgestoken van deze les?

Slide 20 - Woordweb

Noem een deelonderwerp bij de stelling: de communicatie tussen leerling en leraar kan beter.

Slide 21 - Woordweb

Kijken!

Wie is deze mevrouw?
Wat is het onderwerp en de hoofdgedachte?
Hoe kondigt de spreker het onderwerp en de hoofdgedachte aan?
En waarom is Nederlands zo moeilijk?
Wat zijn de mannentepels van de Nederlandse taal?

Slide 22 - Tekstslide

Omgekeerde piramde

De Amerikaanse minister van Oorlog, Edwin Stanton (1814-1869), bedacht dat je informatie het beste kunt aanbieden in een afnemende volgorde:
Eerst een korte introductie (titel en introductie)
Hierna kiest de lezer of hij verder wil lezen met de informatie die hij nu heeft.
Na de introductie geef je iets meer informatie. 

Voordeel: teksten zijn heel compact, alleen relevante informatie staat erin.
Nadeel: teksten zijn vaak erg saai.  

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
Lees de tekst op p. 35 over de twitterende boom

Wat zijn onderwerp, de hoofdgedachte en de deelonderwerpen
Wat zou jouw eerste zin zijn als je de tekst moet herschrijven.

Slide 24 - Tekstslide

Kernzin
De belangrijkste zin van een alinea. 
Meestal de eerste, tweede of laatste zin in een alinea.

De kernzin helpt bij het vinden van de hoofdgedachte, maar! 
de hoofdgedachte staat vaak niet letterlijk in de tekst. 

De hoofdgedachte moet je vaak zelf bedenken met de vraag: 
Wat is het belangrijkste dat de schrijver over het onderwerp zegt?

Slide 25 - Tekstslide

Termen van les 2:
  • onderwerp
  • deelonderwerpen
  • hoofdgedachte
  • voorkeursplaatsen
  • oriënteren
  • kernzin
  • parafraseren

  • Welke termen ken je al? 
  • Welke termen zijn nieuw?

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 10 tm 14 bij de tekst op p. 36.

Onderstreep eerst de kernzinnen
Onderstreep ook de woorden die je niet kent.

Slide 27 - Tekstslide

Noteer hier de hoofdgedachte van de tekst

Slide 28 - Open vraag


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 29 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 30 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een amuserende tekst.

Slide 31 - Woordweb

Noem een voorbeeld van een activerende tekst.

Slide 32 - Woordweb

Waar of niet waar?
Een activerende tekst lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets (niet) gaat DOEN.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

In welke tekstsoort staan voornamelijk feiten?
A
overtuigende tekst
B
beschouwende tekst
C
activerende tekst
D
informerende tekst

Slide 34 - Quizvraag

amuserende tekst
overtuigende tekst
activerende tekst

Slide 35 - Sleepvraag

Welke vijf tekstdoelen ken je/moet je kennen?

Slide 36 - Woordweb

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
activeren

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 38 - Quizvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 39 - Quizvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 40 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen

Slide 41 - Quizvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 42 - Quizvraag


Wat is
het tekstdoel?
A
informeren
B
beschouwen
C
activeren
D
overtuigen

Slide 43 - Quizvraag

Huiswerkopdrachten maken
  • Maak opdracht 10 t/m 14 op pagina 36-37 en opdr. 12 t/m 17 op pagina 40-41 van je oefenboek.
  • Je krijgt voor deze opdrachten de rest van de les de tijd.
  • Deze opdrachten zijn huiswerk voor volgende les (donderdag na de vakantie). 

Slide 44 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: 
  • Huiswerk: maken opdr. 10 t/m 14 (p. 36-37) & opdr. 12 t/m 17 (p. 40-41) + leren deze LessonUp en p. 56-59
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, schrift, pen en oefenboek
  • Programma: communicatie 4, 5 en 6

Slide 45 - Tekstslide