Je oefent met het herkennen van het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst.
Je oefent met het herkennen en effectief inzetten van tekstsoorten.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woordgroep waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt in de tekst
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte?
Wat is de hoofdgedachte?
A
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.
Slide 11 - Quizvraag
Bedenk een mogelijke hoofdgedachte bij de volgende drie onderwerpen: (1) voetbal op kunstgras, (2) bol.com en (3) lettervermicelli
Slide 12 - Open vraag
Welke tekstsoort hoort niet in het rijtje thuis?
A
discussiestuk
B
betoog
C
beschouwing
D
uiteenzetting
Slide 13 - Quizvraag
Noem een voorbeeld van een amuserende tekst.
Slide 14 - Woordweb
Noem een voorbeeld van een activerende tekst.
Slide 15 - Woordweb
Waar of niet waar? Een activerende tekst lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets (niet) gaat DOEN.
A
niet waar
B
waar
Slide 16 - Quizvraag
In welke tekstsoort staan voornamelijk feiten?
A
overtuigende tekst
B
beschouwende tekst
C
activerende tekst
D
informerende tekst
Slide 17 - Quizvraag
amuserende tekst
overtuigende tekst
activerende tekst
Slide 18 - Sleepvraag
Welke vijf tekstdoelen ken je/moet je kennen?
Slide 19 - Woordweb
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
beschouwen
C
activeren
D
overtuigen
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 25 - Quizvraag
Huiswerkopdrachten maken
Tekstdoelen=communicatiedoelen (bekend uit onderbouw) vind je op blz 54 (P1). Lees P.2 (onderwerp en hoofdgedachte) en P3 (tekstsoorten) op blz 56-59 in je kernboek.
Maak opdracht 3, 8 en opdr. 10 t/m 15 op blz 34-37 van je oefenboek.
Je krijgt voor deze opdrachten de rest van de les de tijd.
Deze opdrachten zijn huiswerk voor volgende les
Slide 26 - Tekstslide
Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 2 oktober
Huiswerk: Lees P.2 (onderwerp en hoofdgedachte) en P3 (tekstsoorten) op blz 56-59 in je kernboek. Maak opdracht 3, 8 en opdr. 10 t/m 15 op blz 34-37 van je oefenboek.