Week 49 Nederlands 1MK WS en ZD

Nederlands 1MK week 49
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 1MK week 49

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Week 49  - 30 november t/m
4 december 2020
  • Cijfer So boek: uiterlijk eind deze week
  • Zorg voor een nieuw leesboek!
  • We starten nu met rapportperiode 2
  • Deze week: grammatica: zinsdelen en woordsoorten
  • Weektaak af: dinsdag 8 december!!!!
  • Afspraak nakomen

Slide 3 - Tekstslide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 4 - Tekstslide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 5 - Tekstslide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 6 - Tekstslide

Rapportperiode 2
  • Lezen hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4: proefwerk (3x)
  • Grammatica zinsdelen en woordsoorten: proefwerk (3x)
  • Schrijven: proefwerk (2x)
  • Boekentoets: so (1x, totaal over drie rapporten)
  • Taaluur: O/V/G

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week leer je:

  • leer je werkwoorden herkennen
     
  • leer je hoe je de persoonsvorm in korte zinnen kunt vinden en je leert de zinsdeelproef gebruiken om zinnen in zinsdelen te verzinnen. 

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we rapportperiode 1 afgerond.

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoorden (p. 28)
De woorden van een zin kun je indelen in woordsoorten. Een van de woordsoorten is het werkwoord (ww). In een zin staat ten minste één werkwoord. Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord. Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt:

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden - vervolg
Er zijn ook werkwoorden met een wat vage betekenis, zoals kunnen, worden of zijn.



Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:

- lachen: lach – lacht – lachen – lachte – lachten – gelachen – lachend.

- vallen: val – valt – vallen – viel – vielen – gevallen – vallend.
Filmpje bekijken!

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm en zinsdelen (p. 30)
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. De persoonsvorm (pv) is bijvoorbeeld een zinsdeel. Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een groepje woorden dat bij elkaar hoort. Als je één woord of een groepje woorden voor de persoonsvorm kunt zetten, is dat een zinsdeel.

Slide 13 - Tekstslide

Persoonsvorm en zinsdelen
Zo vind je de persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm. Je leert twee manieren om de persoonsvorm te vinden.

Manier 1: de tijdproef
Manier 2: de vraagproef

Filmpje!

Slide 14 - Tekstslide

Maken
Maken
Werkwoorden: opdracht 1 t/m 4 p. 28 en 29

Persoonsvorm en zinsdelen: 0pdracht 1 t/m 4 p. 30 en 31 

Uitdaging
Opdracht 5 p. 29

Opdracht 5 p. 31








 

Slide 15 - Tekstslide

Maken
De Brug

Opdracht 1, 2 p. 224






De Brug

Opdracht 3 en 4 p. 225


Slide 16 - Tekstslide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • hoe je werkwoorden kunt herkennen
  • weet je hoe je de persoonsvorm in korte zinnen kunt vinden en weet je hoe je de zinsdeelproef moet gebruiken om zinnen in zinsdelen te verzinnen. 

Slide 17 - Tekstslide

Weektaak 49 afgerond

Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden huiswerk

Slide 19 - Tekstslide