dinsdag 21 mei 2024

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij Nederlands!
- ga rustig zitten
- leg je boek en etui klaar




 

Slide 2 - Tekstslide

presentatie
Waylon en Yusri
timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

lesdoel
herhaling cursus 4 - Taal

oefenen voor de toets van a.s. donderdag

Slide 4 - Tekstslide

herhalen
- je ziet straks vragen per paragraaf op het bord
- schrijf de antwoorden op je blaadje
- je mag je boek erbij gebruiken!

Slide 5 - Tekstslide

vragen over paragraaf 1
1. leg uit:  moedertaal 
2.leg uit: tweede taal
3a  Lay woont in Nederland en spreekt al haar hele leven Portugees met haar ouders. Portugees is haar moedertaal / tweede taal.
b Sinds 3 jaar woont  Richard in Nederland en spreekt met zijn ouders Engels. Engels is zijn moedertaal / tweede taal.

Slide 6 - Tekstslide

antwoorden par 1
1. Je moedertaal is de taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
2. Iemand die in Nederland woont en Nederlands niet als moedertaal heeft, leert Nederlands als tweede taal 
3a = moedertaal
3b = moedertaal 

Slide 7 - Tekstslide

vragen over paragraaf 2
1. Leg de volgende begrippen uit:
Overdrijving
Opsomming (in drieën)
2. bedenk een zin met een opsomming in  drieën
3. Verander deze zin. Voeg een overdrijving toe:
Wat ben je laat! Ik heb op je gewacht!

Slide 8 - Tekstslide

antwoorden par 2
stijl: gaat over de manier van schrijven
Overdrijving: je wil meer nadruk geven in een tekst
Opsomming: bv. hoop, geloof en liefde
Zin: Wat ben je laat! ik heb uren op je gewacht! 

Slide 9 - Tekstslide

samen herhalen opdracht 4
blz. 91

In deze opdracht staan opsommingen en overdrijvingen

Slide 10 - Tekstslide

vragen over paragraaf 3
 Lees alinea 2 en 3 van tekst 1 op blz. 92 en geef antwoord op de vragen
1. Hoe onstaat jongerentaal?  
2. waarom jongeren die veel jongerentaal gebruiken juist het Nederlands goed beheersen.
3. Wat zijn leenwoorden?
4. Leg uit wat standaardnederlands is.

Slide 11 - Tekstslide

antwoorden par 3
1. Jongerentaal ontstaat doordat woorden een nieuwe betekenis krijgen of uit een andere taal worden overgenomen.

2.  Jongeren die veel jongerentaal gebruiken, jongeren beheersen het Nederlands heel goed, juist omdat ze via jongerentaal spelen met taal. Dat ‘spelen met een taal’ kun je pas als je weet hoe een taal werkt. Ze zijn dus creatief met taal.
3. Leenwoorden zijn woorden die we uit bv. het Engels, Duits overnemen.
bv. skaten (Engels) of fohnen (Duits)
4. Standaardnederlands is het Nederlands  die als correct gezien wordt.

Slide 12 - Tekstslide

vragen over paragraaf 4
Neem de woorden over en voeg een voorvoegsel toe.
a aardig
b sluiten
c vriendelijk
d ruimen
e examen

Slide 13 - Tekstslide

antwoorden par 4
a aardig - onaardig
b sluiten - besluiten
c vriendelijk - onvriendelijk
d ruimen - ontruimen
e examen - herexamen

Slide 14 - Tekstslide

vragen over paragraaf 4
Neem de woorden over en voeg een achtervoegsel toe.
a zin
b jaar
c dronken
d waar

Slide 15 - Tekstslide

antwoorden paragraaf 4
Neem de woorden over en voeg een achtervoegsel toe.
a zin - zinloos, zinvol
b jaar - jaarlijks
c dronken - dronkenschap
d waar - waarheid, waarachtig

Slide 16 - Tekstslide

vragen over paragraaf 6
Wat betekent de uitdrukking?
1. De boot missen
2. Van de kaart zijn
3. Hij vaart een andere koers
4. De beste stuurlui staan aan wal

Slide 17 - Tekstslide

vragen over paragraaf 6
Wat betekent de uitdrukking?
1. De boot missen -> te laat zijn
2. Van de kaart zijn -> in de war zijn
3. Hij vaart een andere koers -> hij gaat iets anders doen
4. De beste stuurlui staan aan wal -> de toeschouwers weten het beter dan de deskundigen.

Slide 18 - Tekstslide

vragen over paragraaf 6
Noteer het grondwoord (=kernwoord, belangrijkste woord) dat je nodig hebt om de betekenis van de uitdrukkingen a tot en met d op te zoeken in een woordenboek.
a. iemand de loef afsteken
b. iemand voor aap zetten
 c. een antenne hebben voor iets


Slide 19 - Tekstslide

antwoorden paragraaf 6
Noteer het grondwoord (=kernwoord, belangrijkste woord) dat je nodig hebt om de betekenis van de uitdrukkingen a tot en met d op te zoeken in een woordenboek.
a. iemand de loef afsteken - loef
b. iemand voor aap zetten - aap
 c. een antenne hebben voor iets - antenne


Slide 20 - Tekstslide

nog vragen over de toets?

de toets hiervan is op donderdag 23 mei!

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Wanneer toets?
= is afgerond

de toets hiervan is op donderdag 23 mei!

Slide 23 - Tekstslide

Queen T.

8  minuten voorlezen
timer
8:00

Slide 24 - Tekstslide

vooruitblik
2e lesuur presenteren

Slide 25 - Tekstslide

uitwisselen
waar ging het filmpje over?

Slide 26 - Tekstslide

hints
wie ben ik?
wat heb ik?
wat doe ik?


timer
3:00

Slide 27 - Tekstslide

naamspel
schrijf je naam op een blaadje
probeer zoveel mogelijk woorden te maken met de letters uit je naam.

Let op! je mag iedere letter maar 1x gebruiken!
timer
3:00

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Slide 30 - Video

Slide 31 - Link