Woche 19

H3 Duits, Woche 19
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Duits, Woche 19

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht
Grammatik: Keuzevoorzetsels (nieuw)
Donnerstag (80 Min.)

Idioom inhalen + Lesen
Rest presentaties
Lesen: Aufgabe 5 + 6
Grammatik E: 
sterke werkwoorden
Aussprache: 
Aufgabe 10
Montag (40 Min.)

Studiewijzer
Start Kapitel 7
Hören: Aufgabe 3
Grammatik: Keuzevoorzetsels (herhaling)

Slide 3 - Tekstslide

Studiewijzer
- planning
- toetsstof

Slide 4 - Tekstslide

Start Kapitel 7
Hören: Aufgabe 3 (S. 87) 

Luister naar de fragmenten en kruis per bewering aan of deze richtig of falsch is. 

Slide 5 - Tekstslide

Grammatik C - herhaling
Keuzevoorzetsels - hoe zat het ook alweer? 

3e naamval

4e naamval

Slide 6 - Tekstslide

Grammatik C - herhaling
Maak Aufgabe 7 op blz. 90. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Beginopdracht

Slide 9 - Tekstslide

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Presentatie Maud
Check Aufgabe 7
Grammatik: Keuzevoorzetsels (nieuw)
Donnerstag (80 Min.)

Beginopdracht
Lesen: Aufgabe 5 + 6
Grammatik E: 
sterke werkwoorden
Aussprache: 
Aufgabe 10
Montag (40 Min.)

Studiewijzer
Start Kapitel 7
Hören: Aufgabe 3
Grammatik: Keuzevoorzetsels (herhaling)

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik C - nieuw 
- bespreken Aufgabe 7

- nieuwe theorie: 7/2-regel

- 7/2-regel toepassen

Slide 11 - Tekstslide

Grammatik C - nieuw 
7/2-regel = 

als er géén rust/tijdstip/beweging in de zin staat, gebruik je de 7/2-regel bij de keuzevoorzetsels. 

auf + über (=2) = 4e naamval
rest (=7 overige) = 3e naamval

Slide 12 - Tekstslide

Grammatik C - nieuw 
Licht de grammatica toe: Waarom een 3e/4e naamval? 

1. Martin hat eine Stunde auf den Bus (m) gewartet! 
2. Julia arbeitet an ihrem Kunstprojekt (o)
3. Ich freue mich sehr auf die Ferien (mv)!
4. Kannst du mir über das Fußballspiel (o) erzählen?
5. In den Nachrichten wird vor einem Sturm (m) gewarnt.

Slide 13 - Tekstslide

Grammatik C - nieuw 
Vul zelf de juiste naamval in: 
1. Rede doch mal über deine neue Freundin (v)! 
2. In China sollten Bürger vor der Regierung (v) geschützt werden.
3. Denkst du noch an den Hausaufgaben (mv) für morgen? 
4. Paul hat nicht auf die Nachricht (v) reagiert.
5. Leidet Ina unter einem Schlafproblem (o)?       (Klaar? Aufg. 8)

Slide 14 - Tekstslide

Grammatik C - nieuw 
- Aufgabe 8 (S. 91)
Lees de zinnen en bepaal of er een 3e of 4e naamval gebruikt moet worden. Gebruik blz. 161 om de juiste vorm in te vullen.
 
- Aufgabe 9 (S. 91) 
Vertaal de zinsdelen tussen haakjes. Gebruik blz. 161 om de juiste vorm in te vullen. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Beginopdracht
Vertaal:
Versie A
Versie B
de tuin
de wedstrijd
het evenement
de bank
de hoeveelheid
de verzameling
het knuffeldier
het lid
de leden
de rubberen laarzen

Slide 17 - Tekstslide

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht
Grammatik: Keuzevoorzetsels (nieuw)
Donnerstag (80 Min.)

Beginopdracht
Lesen: Aufgabe 5 + 6
Grammatik E: 
sterke werkwoorden
Aussprache: 
Aufgabe 10
Montag (40 Min.)

Studiewijzer
Start Kapitel 7
Hören: Aufgabe 3
Grammatik: Keuzevoorzetsels (herhaling)

Slide 18 - Tekstslide

Lesen
Aufgabe 5 (S. 88): 
Lees de tekst op blz. 89 en beantwoord de 6 vragen in het Nederlands. Ga gericht op zoek naar informatie! 

Aufgabe 6 (S. 88): 
De woorden vóór de cijfers zijn verkeerd ge-auto-correct. 
Zoek in woordenlijst B (S. 114) de juiste woorden.

Slide 19 - Tekstslide

Grammatik E
Zwakke versus sterke werkwoorden: Wat is het verschil? 

Lijst met sterke werkwoorden: S. 157-158

Wat je moet kunnen voor de toets = 
de verledentijdsvormen van de sterke werkwoorden invullen (vervoegen)

Slide 20 - Tekstslide

An die Arbeit
Aufgabe 15 (S. 98): 
Herhaling e-i en a-ä-Wechsel: bedenk eerst wat de regels zijn, vul daarna de juiste vervoegingen in. 
Bij de personen du en er/sie/es krijg je bij een lange e een ie. 
Bij de personen du en er/sie/es krijg je bij een korte e een i. 
Bij de personen du en er/sie/es krijg je bij een a een ä. 

Aufgabe 16 (S. 98-99): 
Vul de juiste verledentijdsvormen van de werkwoorden uit het kader in. Gebruik eventueel blz. 157-158. 

Slide 21 - Tekstslide

Aussprache
Aufgabe 10 (S. 92): 

Lees de tekst "Unterwegs mit Lisa und Lena" aan je buurvrouw/buurman voor. 
De één leest voor, de ander let op uitspraak. Daarna wisselen jullie de rollen om. 

Slide 22 - Tekstslide