Stap 1: Kijk naar het voorzetsel in de zin. Is dit +3, +4 of +3/4?
Stap 2: Kijk naar het zelfstandig naamwoord. Is dit mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?
Stap 3: Bij een keuzevoorzetsel kijk je naar de betekenis van de zin. Is het een rust of tijdstip (wo of wann?), dan gebruik je de 3e naamval. Is het een beweging (wohin?), dan gebruik je de 4e.