Woche 9

H3 Duits, Woche 9
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Duits, Woche 9

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht
Herhaling naamvallen
Extra oefeningen
Donnerstag (80 Min.)

Beginopdracht
Grammatik C: keuzevoorzetsels
An die Arbeit
Projekt (40 Min.)
Montag (40 Min.)

Introductie 
Periode 4
Start Trabi Kapitel 6
Hören: Aufgabe 3
Wörterliste A
Lied: Aufgabe 1
Hausaufgaben

Slide 4 - Tekstslide

Introductie Periode 4
--> Studiewijzer

Wat wordt getoetst in deze periode:
- Projekt Deutsche Spuren (P01, weging 3x)
- Deeltoets Kapitel 6: Idioomdossier (P02, weging 2x)

Slide 5 - Tekstslide

Trabi Kapitel 6: Reiselust 
S. 48-49: Du kannst über deine Pläne für Freizeit und Urlaub sprechen. 

Bespreek de volgende vragen met je klasgenoot: 
1. Was hast du letzte Woche getan? --> Ich habe ... 
2. Wo machst du am liebsten Ferien? --> Ich mache am liebsten Ferien in..., weil...

Slide 6 - Tekstslide

Trabi Kapitel 6: Reiselust 
S. 48-49: Du kannst über deine Pläne für Freizeit und Urlaub sprechen. 

Bespreek de volgende vragen met je klasgenoot: 
1. Was hast du letzte Woche getan? --> Ich habe ... 
2. Wo machst du am liebsten Ferien? --> Ich mache am liebsten Ferien in..., weil...

Slide 7 - Tekstslide

Hören
Aufgabe 3
S. 51

Slide 8 - Tekstslide

Wörterliste A
S. 78

Maak nu Aufgabe 4 op blz. 51: Zoek 8 woorden uit woordenlijst A en zet de letters die overblijven achter elkaar. 
Daar komen nu 6 Duitse Bundesländer (= provincies) uit. Schrijf ze op. 

Slide 9 - Tekstslide

Lied
Aufgabe 1
S. 50

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Beginopdracht


Telefoon in de tas, ga op je plek zitten & schrijf de onderstaande zelfstandige naamwoorden uit woordenlijst A in je schrift, mét het juiste lidwoord: 

Ausflug - Freiheit - Ausland - Hauptbahnhof - Flugzeug - Landschaft - Abenteuer - Tourist - Umgebung

Welke regels zitten hierachter? 


Slide 12 - Tekstslide

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht
Herhaling naamvallen
Extra oefeningen
Donnerstag (80 Min.)

Beginopdracht
Grammatik C: keuzevoorzetsels
An die Arbeit
Projekt (40 Min.)
Montag (40 Min.)

Introductie 
Periode 4
Start Trabi Kapitel 6
Hören: Aufgabe 3
Wörterliste A
Lied: Aufgabe 1
Hausaufgaben

Slide 13 - Tekstslide

Herhaling naamvallen
- Welke soort woorden staat altijd in een naamval? 
= EEN LIDWOORD 
- Na welke soort woorden komt altijd een lw + znw in een naamval? = EEN VOORZETSEL

- Welke naamvallen kennen jullie? 
1, 3, 4

Slide 14 - Tekstslide

Herhaling naamvallen
Thema: naamvallen in de 1e, 3e en 4e naamval

Kunnen: zinnen ontleden (onderwerp - meewerkend voorwerp - lijdend voorwerp) / voorzetsels herkennen --> de juiste vorm van het lidwoord daarbij invullen.  

Slide 15 - Tekstslide

Kapitel 7, Grammatik C
Stappenplan: 
Stap 1: Gaat het om de der-Gruppe of om de ein-Gruppe? 

Stap 2: Kijk naar het geslacht van het zelfstandig naamwoord in de zin. Is dit mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud? 

Stap 3: Zie je een voorzetsel in de zin? 
Ja = welke naamval hoort standaard bij dit voorzetsel? 
Nee = ontleed de zin. Heb je een onderwerp of lijdend voorwerp nodig? 


Slide 16 - Tekstslide

Eerste naamval 
Functie in de zin = ONDERWERP

___ (de) Mann hat ein Haus gekauft. 
___ (deze) Frau wohnt in Berlin. 
___ (elk) Kind muss in die Schule gehen. 
___ (alle) Menschen haben Recht auf ein sicheres Zuhause. 


Slide 17 - Tekstslide

Derde naamval 
Functie in de zin = MEEWERKEND VOORWERP

Die Frau hat ___ (de) Mann einen Sessel gekauft.
Hast du ___ (deze) Schülerin die Antwort gesagt? 
___ (welk) Kind hat der Lehrer eine Eins gegeben? 
Der Lehrer hat ___ (alle) Schüler___ eine Frage gestellt. 



Slide 18 - Tekstslide

Derde naamval 
Voorzetsels met de 3e naamval =
z = 
a = 
a = 
g = 
s = 
m = 
e = 
n = 
b = 
v = 



Slide 19 - Tekstslide

Vierde naamval 
Functie in de zin = LIJDEND VOORWERP

Der Mann hat ___ (de) Sessel gekauft.
Kennst du ___ (deze) Geschichte schon? 
___ (welk) Buch magst du am liebsten? 
Hast du heute ___ (alle) Schüler gesehen? 



Slide 20 - Tekstslide

Vierde naamval 
Voorzetsels met de 4e naamval = 
d = 
o = 
f = 
e = 
g = 
u = 
b = 



Slide 21 - Tekstslide

An die Arbeit
Maak de naamval-oefeningen uit de diagnostische toets van T03. 

Gebruik de naamvalschema's op het uitgedeelde blad op op blz. 161 in je werkboek. 



Slide 22 - Tekstslide

Beginopdracht
Vertaal:
Versie A
Versie B
instappen
uitstappen
elkaar ontmoeten
verdwalen
dromen
ooit
te voet gaan, lopen
ervaren
onbekend
te voet gaan, lopen

Slide 23 - Tekstslide

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht
Herhaling naamvallen
Extra oefeningen
Donnerstag (80 Min.)

Beginopdracht
Check Hausaufgaben
Grammatik C: keuzevoorzetsels
An die Arbeit
Projekt (40 Min.)
Montag (40 Min.)

Introductie 
Periode 4
Start Trabi Kapitel 6
Hören: Aufgabe 3
Wörterliste A
Lied: Aufgabe 1
Hausaufgaben

Slide 24 - Tekstslide

Kapitel 6, Grammatik C
Thema: naamvallen in de 1e, 3e en 4e naamval

Kennen: de regels van de keuzevoorzetsels

Kunnen: na een keuzevoorzetsel de goede naamval invullen.

Slide 25 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
De voorzetsels met de 3e naamval zijn =
De voorzetsels met de 4e naamval zijn = 

Er zijn nog een stel voorzetsels, waarbij je altijd moet kiezen tussen de 3e of 4e naamval. Dit hangt af van de zin. 


Slide 26 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
De keuzevoorzetsels zijn:

an 
auf
hinter
in
über
unter
vor 
zwischen


Slide 27 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
Of je bij deze voorzetsels de 3e of 4e naamval moet kiezen, hangt af van de betekenis van de zin. 

Kijk eens naar de volgende slide. Wat is het verschil tussen beide plaatjes? 

Slide 28 - Tekstslide

Ich stelle die Flasche auf den Tisch // 
Die Flasche steht auf dem Tisch.

Slide 29 - Tekstslide

Paul legt das Buch auf die Tischplatte // 
Das Buch liegt auf der Tischplatte.

Slide 30 - Tekstslide

Ina setzt sich auf den Stuhl // 
Ina sitzt auf dem Stuhl

Slide 31 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
De 3e naamval gebruik je altijd bij werkwoorden die: 
- een rust/stilstand uitdrukken
- een tijdstip uitdrukken

De 4e naamval gebruik je altijd bij werkwoorden die: 
- een beweging/verandering uitdrukken

Slide 32 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
Kun je de vragen WO? of WANN? stellen, 
dan gebruik je de 3e naamval. 

Kun je de vraag WOHIN? stellen, dan gebruik je de 4e naamval. 

Slide 33 - Tekstslide

Stappenplan
Stap 1: Kijk naar het voorzetsel in de zin. Is dit +3, +4 of +3/4?

Stap 2: Kijk naar het zelfstandig naamwoord. Is dit mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud? 

Stap 3: Bij een keuzevoorzetsel kijk je naar de betekenis van de zin. Is het een rust of tijdstip (wo of wann?), dan gebruik je de 3e naamval. Is het een beweging (wohin?), dan gebruik je de 4e. 

Slide 34 - Tekstslide

An die Arbeit
Aufgabe 8
S. 55

Slide 35 - Tekstslide

Projekt Deutsche Spuren

Slide 36 - Tekstslide

Projekt Deutsche Spuren
P01: Projekt (weging 3x)

Het project is opgedeeld in twee delen. 
In deel 1 maak je 2 opdrachten en een poster. 
In deel 2 maak je een video. 

We gaan de komende weken aan de slag met deel 1.

Slide 37 - Tekstslide