Europa Hoofdstuk 1-3

Europa Hoofdstuk 1
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Europa Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Als de loonkosten per product 10% zijn gedaald en de arbeidsproductiviteit met 12% is gestegen dan zijn de loonkosten per werknemer
A
Gestegen
B
Gedaald
C
Gelijk gebleven

Slide 2 - Quizvraag

De Internationale concurrentiepositie van bedrijven in een land verbetert als
A
de inflatie daalt
B
de wisselkoers stijgt
C
innovaties ontmoedigd worden
D
de loonkosten stijgen

Slide 3 - Quizvraag

Protectionisme heeft als doel om
A
de import te beschermen
B
de binnenlandse werkgelegenheid te beschermen
C
de inflatie laag te houden
D
export te ontmoedigen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen protectionistische maatregel?
A
Importheffingen
B
Importquotum
C
Importvoorschriften
D
Importsubsidies

Slide 5 - Quizvraag

Wat helpt om het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans te verbeteren?
A
Hogere Inflatie
B
Hogere Lonen
C
Hogere Wisselkoers
D
Hogere Arbeidsproductiviteit

Slide 6 - Quizvraag

Door arbeidsmigratie zal het aanbod van arbeid in het land waar men gaat werken
A
toenemen
B
afnemen
C
gelijk blijven

Slide 7 - Quizvraag

De concurrentiepositie van een land wordt niet bepaald door de
A
kwaliteit van de productie
B
loonkosten per product
C
infrastructuur
D
omvang van de import

Slide 8 - Quizvraag

Geef aan of de volgende transactie op de Nederlandse lopende rekening hoort onder:
1) Goederen of diensten
2) Inkomsten / Uitgaven
"Nederlanders gaan in Brazilië op vakantie"
A
1) Goederen 2) Inkomsten
B
1) Goederen 2) Uitgaven
C
1) Diensten 2) Inkomsten
D
1) Diensten 2) Uitgaven

Slide 9 - Quizvraag

Geef aan of de volgende transactie op de Nederlandse lopende rekening hoort onder:
1) Goederen of diensten
2) Inkomsten / Uitgaven
"Een Nederlands bedrijf importeert sinaasappels"
A
1) Goederen 2) Inkomsten
B
1) Goederen 2) Uitgaven
C
1) Diensten 2) Inkomsten
D
1) Diensten 2) Uitgaven

Slide 10 - Quizvraag

Europa Hoofdstuk 2

Slide 11 - Tekstslide


A
Beide winkels hebben geen dominante strategie
B
Alleen H&M heeft een dominante strategie
C
Alleen Shoeby heeft een dominante strategie
D
Beide winkels hebben een dominante strategie

Slide 12 - Quizvraag


A
De cel linksboven is de uitkomst van het spel
B
De cel rechtsboven is de uitkomst van het spel
C
De cel linksonder is de uitkomst van het spel
D
De cel rechtsonder is de uitkomst van het spel

Slide 13 - Quizvraag


A
Er is een gevangenendilemma want de uitkomst is een optimale uitkomst
B
Er is een gevangenendilemma want de uitkomst is een suboptimale uitkomst
C
Er is geen gevangenendilemma want de uitkomst is een optimale uitkomst
D
Er is geen gevangenendilemma want de uitkomst is een suboptimale uitkomst

Slide 14 - Quizvraag

Twee stellingen:
I. Samenwerking tussen landen bevordert internationale handel
II. Een meelifter profiteert van de inspanningen van anderen
A
Beide stellingen zijn juist
B
Beide stellingen zijn onjuist
C
Stelling I is juist en Stelling II is onjuist
D
Stelling I is onjuist en Stelling II is juist

Slide 15 - Quizvraag

Europa Hoofdstuk 3

Slide 16 - Tekstslide

Welk begrip wordt op een moment gemeten en niet over een periode?
A
Bruto Binnenlands Product
B
Overheidsuitgaven
C
Overheidstekort
D
Overheidsschuld

Slide 17 - Quizvraag

Door de plotselinge neergang van de economie wil de overheid bezuinigen, omdat het land zijn rente en aflossing anders niet kan betalen. Dit is een voorbeeld van anticyclisch beleid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Een hoge rente remt de inflatie omdat
A
de bestedingen dalen omdat mensen meer sparen en meer lenen
B
de bestedingen dalen omdat mensen minder sparen en minder lenen
C
de bestedingen stijgen omdat mensen meer lenen en minder sparen
D
de bestedingen dalen omdat mensen meer sparen en minder lenen

Slide 19 - Quizvraag

Als zowel de overheid als de centrale bank de economie willen stimuleren zal
A
de rentestand stijgen en zullen de overheidsuitgaven stijgen
B
de rentestand dalen en zullen de overheidsuitgaven stijgen
C
de rentestand stijgen en zullen de overheidsuitgaven dalen
D
de rentestand dalen en zullen de overheidsuitgaven dalen

Slide 20 - Quizvraag