In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Zorg dat jij je aanmeldt via LessonUp met je eigen voornaam.
Werk je samen (mobiel leeg etc?), log in met twee voornamen! Dit is voor de registratie in magister.
Slide 3 - Tekstslide
Terugblik
Samen aan de slag (herhaling) (nieuwe stof)
Evalueren
Vooruitblik
Zelfstandig aan de slag
Slide 4 - Tekstslide
Vorige les: lezen verbanden en signaalwoorden Blijf online (20 min).
Materiaal mee?
Methodeboek Nieuw Nederlands, leesboek, schrift en pen (mobiel/pc)
Werkhouding?
Leerlingen die mee konden doen: TOP!
Waar gebleven?
opdr 1 vraag 7
h2 lezen, bladzijde 42
Slide 5 - Tekstslide
Microfoon uit tijdens een les online.
Materiaal: methodeboek Nieuw Nederlands, (leesboek), schrift en pen
Stuur mij een bericht direct tijdens/na de les als je niet met je eigen naam hebt kunnen inloggen!
Individueel aan de slag.
Slide 6 - Tekstslide
Lesdoel
Ik kan vergelijkingen herkennen.
Slide 7 - Tekstslide
Weten jullie het nog?
Vergelijkingen herhalen, dit wordt zo ook gevraagd in de zelfst. opdracht.
Ik kan vergelijkingen herkennen.
Slide 8 - Tekstslide
Zo doof als een
A
beer
B
mol
C
vogel
D
kwartel
Slide 9 - Quizvraag
Zo ziek als een
A
vos
B
hond
C
beer
D
mol
Slide 10 - Quizvraag
Maak van vijf woorden uit het linker rijtje en vijf woorden uit het rechter rijtje een vergelijking, zoals een boom (beeld) van een kerel (object). (betekenis: lang persoon) Schrijf in je schrift!
Dijk baby
Draak conditie
Kast vent
Kwal huis
Reus film
Schat kerel
Wolk meid
Nog een voorbeeld:
een wolk (beeld) van een baby (object)
timer
2:00
Slide 11 - Tekstslide
Typ 1 vergelijking van de vorige opdracht, zoals: een wolk (b) van een baby (o) een boom (b) van een vent (o)
Slide 12 - Open vraag
Zo sterk als een leeuw.
Slide 13 - Tekstslide
bloeden als
A
een konijn
B
een rund
Slide 14 - Quizvraag
zwijgen als
A
het graf
B
raven
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
https:
Slide 17 - Link
Lesdoel
Ik kan metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het verschil in de volgende zinnen tussen A en B:
A In de lente staan de koetjes en de kalfjes heerlijk in de wei te grazen. B Ik vind het heerlijk om met Marieke over koetjes en kalfjes te praten.
A De agent greep de overvaller bij de keel en duwde hem tegen de muur. B Toen Pim de slang dichterbij zag kruipen, greep de angst hem bij de keel.
Slide 19 - Open vraag
Antwoord
In de a-zin gaat het steeds om de letterlijke betekenis; in de b-zin om de figuurlijke betekenis:
1 b koetjes en kalfjes: van alles en nog wat
2 b greep de angst hem bij de keel: werd hij heel erg bang
Slide 20 - Tekstslide
Beeldspraak
Metafoor en personificatie
Slide 21 - Tekstslide
https:
Slide 22 - Link
Van veraf is die rots net een olifant
Wat gebeurt hier?
Slide 23 - Tekstslide
vergelijking
Je zet het beeld en het object naast elkaar
Vaak zie je het woordje "als" in de zin
Van veraf is die rots net (als) een olifant
rots = object
olifant = beeld
Slide 24 - Tekstslide
metafoor
Bij het metafoor vallen het object en het beeld samen.
Je vervangt het object helemaal door het beeld
Bijvoorbeeld:
- Zullen we die olifant eens beklimmen?
Metaforen komen vaak voor in spreekwoorden
Slide 25 - Tekstslide
Personificatie (persoon)
Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen
Bijvoorbeeld:
- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen
- De toekomst lacht me tegemoet
Slide 26 - Tekstslide
Noteer metafoor (M) en personificatie (P).
De camping bevond zich aan de voet van de berg.
A
Dit is een metafoor
B
Dit is een personificatie
Slide 27 - Quizvraag
Antwoord
De camping bevond zich aan de voet van de berg.
Beeldspraak: aan de voet van de berg
Er wordt bedoeld: De camping bevond zich onderaan de berg.
Je vervangt het object door het beeld (metafoor)
Slide 28 - Tekstslide
Noteer metafoor (M) en personificatie (P). Die engel van hiernaast heeft ons goed geholpen na de brand in de schuur.
A
Dit is een metafoor
B
Dit is een personificatie
Slide 29 - Quizvraag
Antwoord
Die engel van hiernaast heeft ons goed geholpen na de brand in de schuur.
Beeldspraak: die engel van hiernaast
Er wordt bedoeld: Die vriendelijke buurvrouw
Je vervangt het object door het beeld (metafoor)
Slide 30 - Tekstslide
Noteer metafoor (M) en personificatie (P). Onze tuin snakt naar regen.
A
Dit is een metafoor
B
Dit is een personificatie
Slide 31 - Quizvraag
Antwoord
Onze tuin snakt naar regen.
Een 'plant' krijgt menselijke eigenschappen (behoefte aan).
Beeldspraak: snakt naar regen
Er wordt bedoeld: Onze tuin heeft dringend behoefte aan water.
Personificatie.
Slide 32 - Tekstslide
Noteer metafoor (M) en personificatie (P). Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.
A
Dit is een metafoor
B
Dit is een personificatie
Slide 33 - Quizvraag
Antwoord
Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.
Een abstract begrip krijgt menselijke eigenschappen (kruipen).
Beeldspraak: kruipt de tijd
Er wordt bedoeld: de tijd gaat heel langzaam
Personificatie
Slide 34 - Tekstslide
Na het slechte begrip van de dokter stak mijn vader zijn kop in het zand.
A
Dit is een metafoor
B
Dit is een personificatie
Slide 35 - Quizvraag
Antwoord
Na het slechte begrip van de dokter stak mijn vader zijn kop in het zand.
Je vervangt het object door het beeld.
Beeldspraak: stak zijn kop in het zand
Er wordt bedoeld: deed … of er niets aan de hand was/ondernam … geen actie
Metafoor.
Slide 36 - Tekstslide
Bladzijde 54, 55
Slide 37 - Tekstslide
Wat ga je maken:
Opdracht 1 afmaken ( f, g, h noteer beeldspraak, betekenis, m of p)
Bladzijde 54
Opdracht 3 en 4
Bladzijde 56 en 57
Klaar? Top! Je kunt het volgende afmaken van lezen:
Kijk of je de opdrachten van vanmorgen gemaakt hebt (lezen, h2, zie huiswerk in magister)
Ben je klaar?
Maak een foto van jouw gemaakte werk en lever de foto in bij:
teams - opdrachten - week 2
Succes!
Slide 38 - Tekstslide
Hoe ging de invulopdracht?
Wat ging goed?
Kan er de volgende keer iets beter?
Slide 39 - Tekstslide
Wat gaan we de volgende les doen?
Woordenschat en lezen (zelf aan de slag)
Nabespreken met de klas paar oefeningen van woordenschat en lezen
Wat moet er morgen mee?
Methodeboek, schrift, pen, leesboek en je mobiele telefoon en oortjes
Slide 40 - Tekstslide
Wat ga je maken:
Opdracht 1 afmaken ( f, g, h noteer beeldspraak, betekenis, m of p)
Bladzijde 54
Opdracht 3 en 4
Bladzijde 56 en 57
Klaar? Top! Je kunt het volgende afmaken van lezen:
Kijk of je de opdrachten van vanmorgen gemaakt hebt (lezen, h2)
Ben je klaar?
Maak een foto van jouw gemaakte werk en lever de foto in bij: