werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde

 Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

 Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

  • Vorig schooljaar heb je geleerd wat het werkwoordelijk gezegde is. Een wg geeft aan wat het onderwerp in de zin doet of overkomt.

  • Dat zijn alle werkwoorden in de zin.   
     - 'aan het' en 'te' horen bij het wg, 
     - een onvoltooid deelwoord (OD) en een bijvoeglijk
        naamwoord (bn) horen niet bij het wg
     - let op gesplitste/scheidbare werkwoorden)

Slide 2 - Tekstslide

het onderstreepte deel is een juist werkwoordelijk gezegde.
het onderstreepte deel is geen werkwoordelijk gezegde.
Waarom beantwoord jij de vraag zo grinnikend?
Marja stelt haar ouders enorm teleur.
Die twee broertjes zijn echt vaak aan het voetballen.
De pas geverfde deur moet dichtblijven.
Tijdens de uitleg zaten twee meisjes te kletsen.
Aarzelend deed opa de deur open.

Slide 3 - Sleepvraag

  • Je gaat daarna op zoek naar onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv).

De leerling /heeft/ zijn vraag/ vanmorgen/ aan de docent /gesteld.

ow: de leerling (wie/wat + pv?)
lv: zijn vraag (wie/wat + pv + ow?)

Slide 4 - Tekstslide

  • Naast zinnen die een werkwoordelijk gezegde bevatten, zijn er zinnen die een naamwoordelijk gezegde hebben.

  • In deze zinnen geven de werkwoorden alleen onvoldoende informatie over het onderwerp. Je hebt een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord nodig om dat duidelijk te krijgen.

Slide 5 - Tekstslide

  • In een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord (geen zelfstandig werkwoord).

  • Zo'n kww is altijd een vorm van de volgende werkwoorden:
     zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.


                

Slide 6 - Tekstslide


Max Verstappen /wordt /wellicht /opnieuw /wereldkampioen.

pv: wordt
ow: Max Verstappen

Alleen Max Verstappen wordt > zegt te weinig
wordt wereldkampioen (zn)  > geeft betere informatie
                

Slide 7 - Tekstslide

  • Van alle zinnen moet je allereerst bepalen of je met een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde te maken hebt. 

  • Bij een wg doet het onderwerp iets of er gebeurt iets met het onderwerp. Bij een ng is (blijft, lijkt enz) het onderwerp iets.

Slide 8 - Tekstslide

  • Je kijkt eerst naar de pv en andere werkwoorden in de zin.
  • Is de pv of zijn de andere werkwoorden geen vorm van:
     zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
     dan heb je te maken met een wg.

De leerling heeft zijn vraag vanmorgen aan de docent gesteld.
pv : heeft wg: heeft gesteld (geen zijn, worden, blijven, enz)


Slide 9 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde 

Je kijkt eerst naar de pv en andere werkwoorden in de zin.
Is de pv of zijn de andere werkwoorden geen vorm van:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
dan heb je te maken met een wg.

De leerling heeft zijn vraag vanmorgen aan de docent gesteld.
pv : heeft     wg: heeft gesteld  (geen zijn, worden, blijven, enz)

Slide 10 - Tekstslide

Er is wel een vorm van zijn, worden, blijven , blijken, lijken, schijnen aanwezig in de zin.
Als een van de werkwoorden (zijn, worden, blijven enz) in de zin staat, dan kan je te maken hebben met een ng.
Dat hoeft niet!

Je bepaalt het onderwerp van de zin.
Vervolgens stel je de vraag:  wordt/is/lijkt/schijnt het ow iets?
Je kijkt of dat iets een naamwoord is (bn, zn)


Slide 11 - Tekstslide

Het proefwerk was eigenlijk te simpel.
pv:        was (vorm van zijn)
ow:       het proefwerk
vraag: was het proefwerk iets?     ja    ->  te simpel
                                                                                  simpel = bn
ng:       was [te simpel]
mv     -
BWB     eigenlijk

Slide 12 - Tekstslide

Deze prijs wordt morgen alsnog aan hem uitgereikt.

pv                                 wordt (vorm van zijn, worden, blijven enz)
andere ww               uitgereikt (geen vorm van zijn, worden, 
                                      blijven  enz).
ow:                              Deze prijs
vraag                         wordt deze prijs iets?   ja ->  uitgereikt
                                     uitgereikt is een ww dus   wg!


Slide 13 - Tekstslide

Deze prijs wordt morgen alsnog aan hem uitgereikt.
wg               wordt uitgereikt
lv                  -
mv               aan hem
BWB           morgen  alsnog

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Lange gang
Kijk in Magister bij donderdag 23 -2.
Daarin staan twee bijlagen.
In de ene staan zinnen die je moet ontleden en in de andere staan stappenplannen en voorbeeldzinnen.
Lees de theorie en maak de 8 zinnen aan de hand van de stappenplannen.
Lever de uitwerkingen in aan het einde van de les.

Slide 17 - Tekstslide