Wat was ook al een weer een werkwoordelijk gezegde?
Wat was ook al weer een naamwoordelijk gezegde?
Slide 4 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
- Zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet.
- Bevat alle werkwoorden uit een zin.
Jurre / gaat / vanmiddag / een nieuwe koptelefoon / kopen.
wg = gaat kopen
Het werkwoord kopen zegt wat Jurre doet.
Slide 5 - Tekstslide
Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS(of wordt of blijft).
Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde (ww.deel) bevat altijd een vorm van een koppelwerkwoord.
Slide 6 - Tekstslide
Koppelwerkwoorden
Eén van de werkwoorden uit het werkwoordelijk deel is het koppelwerkwoord (kww)
Er zijn zes koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen
Slide 7 - Tekstslide
Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.
Slide 8 - Tekstslide
Bijvoorbeeld:
Zoë / wordt / over enkele jaren / een succesvolle balletdanseres.
koppelwerkwoord = wordt
ow = Zoë
ng = wordt [een succesvolle balletdanseres]
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 1
Noteer van de zinnen het werkwoordelijk gezegde.
Onderstreep het zelfstandig werkwoord, het ww dat aangeeft wat het onderwerp doet.
1. De directeur van het dancefestival heeft de bezoekers gewaarschuwd voor drugs.
wg = heeft gewaarschuwd
Slide 11 - Tekstslide
Opdracht 2
Noteer van de zinnen het naamwoordelijk gezegde.
Zet het naamwoordelijk deel tussen [.....]
Dit zegt iets over het onderwerp.
1. Waarom zijn de verkiezingen in Amerika in 2016 zo grimmig geweest?
zijn [zo grimmig] geweest.
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht 3
Noteer van de zinnen de persoonsvorm, onderwerp, naamwoordelijk gezegde óf werkwoordelijk gezegde.
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 2
pv =
ow =
ng = ........... [.........]
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal. pv = is ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
Stap 1 pv = was ow = de coach
Stap 2 Vraag: Is er een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen?
Antwoord: Ja, was
Stap 3 Vraag: Zegt het ww wat iemand of iets is (of wordt, blijft, blijkt enz.)?