Havo 2: wg of ng?

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         IPad dicht
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         IPad dicht

Slide 1 - Tekstslide

we starten met stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Ik kan het verschil aanwijzen tussen het naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde.

Ik kan het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde benoemen.


Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je over het naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde?

Slide 4 - Woordweb

Het naamwoordelijk gezegde (nwg) bestaat altijd uit een koppelwerkwoord. De koppelwerkwoorden zijn; zijn, worden, , blijven, blijken, lijken, schijnen, ZWABBELS. ( en eigenlijk ook: heten, dunken en voorkomen) Het koppelwerkwoord koppelt het naamwoordelijk deel aan het onderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Zegt wat iemand is (of wordt, blijft, blijkt, lijkt, schijnt)
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Zegt wat iemand doet
Naamwoordelijk deel en werkwoordelijk deel
Alle werkwoorden in de zin
Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord
Persoonsvorm en onderwerp noteren
Pv + bijbehorende ww'en
Pv + [nw.deel] + overige ww'en

Slide 6 - Sleepvraag

Zoek het naamwoordelijk gezegde:
Voor haar leeftijd blijft Daniëlle nog altijd vrij klein. (let op zinsdelen)
A
Blijft vrij klein
B
Blijft altijd klein
C
Blijft nog altijd vrij klein
D
Blijft

Slide 7 - Quizvraag

Noem de koppelwerkwoorden (6) die bij het naamwoordelijk gezegde horen.

Slide 8 - Open vraag

0

Slide 9 - Video

Stappenplan: wg of ng?
Stap 1. Noteer de persoonsvorm en het onderwerp
Stap 2. Vraag: staat er een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken of schijnen in de zin?
                       Ja? Ga naar stap 3.                Nee? Dan is het een wg (pv + bijbehorende werkwoorden)
Stap 3. Vraag: zegt dit ww wat iemand of iets is (of wordt, blijft, blijkt enz.)?
                        Ja? Ga naar stap 4.               Nee? Dan is het een wg (pv + bijbehorende werkwoorden)
Stap 4. Vraag: wat + pv + ow + overige werkwoorden?
               Antwoord is het naamwoordelijk deel (ng = pv + [nw.deel] + overige werkwoorden)

Slide 10 - Tekstslide

even oefenen
Ga naar Talent Max hoofdstuk 1.7 opdracht 9 en 10 en ga oefenen!

Wil je nog meer oefenen: ga naar versterk jezelf, of vraag je docent om extra oefeningen.
Huiswerk: De opdrachten die bij 1.7 horen zijn: opdr 1,2,3,4,5,7,8,9,10,11,12,13,15,16,17,19 (je hebt dit op 28 september af)

Slide 11 - Tekstslide