Grammatica H6

Meewerkend voorwerp (mv)
Persoon die 'iets' krijgt
Ik vertel jou dat geheim.
Mijn vader geeft mijn moeder een bos bloemen.
Hij schenkt haar een glas water in. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Meewerkend voorwerp (mv)
Persoon die 'iets' krijgt
Ik vertel jou dat geheim.
Mijn vader geeft mijn moeder een bos bloemen.
Hij schenkt haar een glas water in. 

Slide 1 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 2 - Quizvraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wat is 'Wie' ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Quizvraag

De burgemeester geeft de sporters een medaille.
A
ow = de burgemeester mv = aan de sporters
B
ow = een medaille mv = x
C
ow = de burgemeester mv = x
D
ow = de burgemeester mv = de sporters

Slide 4 - Quizvraag

Die klok hangt al jaren aan de wand.
A
aan de wand = mv
B
aan de wand = bwb

Slide 5 - Quizvraag

Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?
Heb jij haar die lastige som uitgelegd?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Zinsdelen die overblijven als je het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, lijdendvoorwerp en meewerkend voorwerp hebt bepaald, zijn bijwoordelijke bepalingen
Let op: een zin kan meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten.

Slide 7 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: 
- Waar? Sommige vogels nesten in oude gebouwen.                
Wanneer? De toets wiskunde is op donderdag.                        
- Waarheen? Vorige week zijn we naar de film geweest.          
- Waarom? Vanwege een ruzie werd de wedstrijd gestaakt.   

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
De bwb kan antwoord geven op de volgende vragen: 
waar / wanneer / waarvan(daan) / waarheen / waarom / waardoor / waarmee / waarover / hoe / hoe lang.
De vraagwoorden zelf zijn in een zin ook een bwb. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
geen bwb

Slide 12 - Quizvraag

Op mijn kamer ligt altijd erg veel rommel.
A
bwb = op mijn kamer bwb = erg veel
B
bwb = altijd bwb = erg veel
C
bwb = op mijn kamer bwb = altijd
D
bwb = altijd bwb = veel

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de bijwoordelijke bepaling:
De bladeren bieden ons koele schaduw op warme dagen

Slide 14 - Open vraag

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) van de volgende zin: In 2020 duurt de meivakantie twee weken.

Slide 15 - Open vraag

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen en/of bijwoordelijke bijzinnen in:
Over een paar dagen is het vakantie.
A
1 bijwoordelijke bepaling
B
1 bijwoordelijke bijzin
C
1 bijwoordelijke bijzin en 1 bijwoordelijke bepaling
D
1 bijwoordelijke bijzin en 2 bijwoordelijke bepalingen

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen en/of bijwoordelijke bijzinnen in:
Omdat ik moe was, ging ik slapen.
A
1 bijwoordelijke bepaling
B
1 bijwoordelijke bijzin
C
1 bijwoordelijke bijzin en 1 bijwoordelijke bepaling
D
1 bijwoordelijke bijzin en 2 bijwoordelijke bepalingen

Slide 17 - Quizvraag

Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag