Lezen - fictie Perron 1 (basis)

Lezen
Fictie
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lezen
Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Spanning & avontuur

Slide 2 - Tekstslide

Waar gaan we aan werken?
  • Je leert over spanning  in boeken, hoe maakt een schrijver een boek spannend? (Perron 1)
  • Je leert over andere culturen in boeken, hoe beschrijft een schrijver de personen en de plaats in zijn boek? (Perron 2)
  • Je leert over hoe de schrijver kan spelen met de tijd in een boek.
  • Je leest zelf een boek en maakt hierbij een boekpromotie of een boekendoos voor een cijfer. (Uitleg volgt nog)
  • Je leest veel korte verhalen in de lessen en maakt daarbij opdrachten.
  • Toets over de theorie, perron 1+2 van Lezen Fictie

Slide 3 - Tekstslide

Waar denk je aan bij spanning in boeken?
(welke soort boeken, enz.)

Slide 4 - Woordweb

Detectives
  • Moord oplossen
  • Spannend om achter de dader te komen
  • Het verhaal is net een puzzel
  • Detectives van dezelfde schrijver - soms dezelfde hoofdpersoon

Slide 5 - Tekstslide

Thrillers
  • Een spannend verhaal
  • Gaat puur om spanning: moord, schatkaart, spionage
  • Het verhaal moet je pakken (de schrijver doet dat op allerlei manieren)
  • Soms bovennatuurlijke kenmerken (geesten/spoken)

Slide 6 - Tekstslide

Spanning
Spanning is heel belangrijk in detectives en thrillers. Lezers willen door spanning graag verder lezen. Er zijn veel verschillende manieren om een boek spannend te maken.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat zorgt ervoor dat het fragment spannend is?

Slide 9 - Tekstslide

  • Belangrijke informatie weglaten voor de hoofdpersoon, de lezer weet wel wat er aan de hand is
  • Vragen stellen in het verhaal
  • Woordkeus 
  • De schrijver beschrijft een spannende omgeving/gebeurtenis of enge geluiden
  • De schrijver stopt op een heel spannend stuk in het verhaal, hij begint over wat anders, cliffhanger
  • Met de tijd spelen, chronologisch, flashforward
  • De schrijver kan extra informatie geven door te vertellen wat er eerder gebeurd is: flashback

Slide 10 - Tekstslide

Aan het werk
De opdracht:
  1. Lees het gele kader op blz.3
  2.  Maak opdracht 3+4
  3. Maak opdracht 5 + 7
  4. Klaar? Maak opdracht 6

Slide 11 - Tekstslide

Les 2
  • Herhalen vorige les
  • Aan het werk

Slide 12 - Tekstslide

Detectives
  • Moord oplossen
  • Spannend om achter de dader te komen
  • Het verhaal is net een puzzel
  • Detectives van dezelfde schrijver - soms dezelfde hoofdpersoon

Slide 13 - Tekstslide

Thrillers
  • Een spannend verhaal
  • Gaat puur om spanning: moord, schatkaart, spionage
  • Het verhaal moet je pakken (de schrijver doet dat op allerlei manieren)
  • Soms bovennatuurlijke kenmerken (geesten/spoken)

Slide 14 - Tekstslide

  • Belangrijke informatie weglaten voor de hoofdpersoon, de lezer weet wel wat er aan de hand is
  • Vragen stellen in het verhaal
  • Woordkeus 
  • De scchrijver beschrijft een spannende omgeving/gebeurtenis of enge geluiden
  • De schrijver stopt op een heel spannend stuk in het verhaal, hij begint over wat anders, cliffhanger
  • Met de tijd spelen, chronologisch, flashforward
  • De schrijver kan extra informatie geven door te vertellen wat er eerder gebeurd is: flashback

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk
  1. Opdracht 8+9+10 (theorie 'Thrillers')
  2. Opdracht 12+14 (theorie 'Spanning')
  3. Opdracht 13
  4. Klaar? Lezen in je leesboek

Slide 16 - Tekstslide

Les 3
  • Uitleg herhalen
  • Uitleg 'Spelen met de tijd'
  • Aan het werk

Slide 17 - Tekstslide

Detectives
  • Moord oplossen
  • Spannend om achter de dader te komen
  • Het verhaal is net een puzzel
  • Detectives van dezelfde schrijver - soms dezelfde hoofdpersoon

Slide 18 - Tekstslide

Thrillers
  • Een spannend verhaal
  • Gaat puur om spanning: moord, schatkaart, spionage
  • Het verhaal moet je pakken (de schrijver doet dat op allerlei manieren)
  • Soms bovennatuurlijke kenmerken (geesten/spoken)

Slide 19 - Tekstslide

  • Belangrijke informatie weglaten voor de hoofdpersoon, de lezer weet wel wat er aan de hand is
  • Vragen stellen in het verhaal
  • Woordkeus 
  • De scchrijver beschrijft een spannende omgeving/gebeurtenis of enge geluiden
  • De schrijver stopt op een heel spannend stuk in het verhaal, hij begint over wat anders, cliffhanger
  • Met de tijd spelen, chronologisch, flashforward
  • De schrijver kan extra informatie geven door te vertellen wat er eerder gebeurd is: flashback

Slide 20 - Tekstslide

Spelen met de tijd
Een schrijver kan spelen met de tijd. Hij kan alles per minuut beschrijven, maar hij kan ook een stukje tijd overslaan: tijdversnelling.
vb. De volgende ochtend, Op zondag...

Een schrijver kan ook de tijd vertragen, tijdvertraging, de schrijver neemt ruim de tijd om iets wat zich in een kort moment afspeelt te beschrijven.
Als lezer wil je dan snel doorlezen om erachter te komen wat er gaat gebeuren. 

Slide 21 - Tekstslide

Aan het werk
  1. Opdracht 16
  2. Opdracht 17 +18
  3. Opdracht 19
  4. Opdracht 20 + 21 + 23
  5. Klaar? Opdracht 22 / Lezen in je boek

Slide 22 - Tekstslide