Maandag 21 maart

Maandag 21 maart
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Maandag 21 maart

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Pak je chromebook, zet je tas op de grond.

Telefoons uit en niet zichtbaar.
Zit klaar zodat je direct met de les kunnnen beginnen.
Magister; controle absentie, chromebook en huiswerk. 

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijke data
* iedere les Nederlands; boek meenemen

* woensdag 23 maart > SO Taalverzorging H4 ;
                                                 - woordsoorten
                                                 - voltooid deelwoord als bijvoeglijk nmw
* woensdag 30 maart > Repetitie H4


Slide 3 - Tekstslide

Deze les
* zelfstandig aan het werk met:
> huiswerk bekijken 
> woordsoorten en bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

> kahoot


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Herhaling woordsoorten
Ontleden;
- zinsontleden > PV- O- Gez- LV
- woordsoorten

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik vorige week
Woordsoorten 

Slide 8 - Tekstslide

Het werkwoord
• zegt wat iets of iemand doet of overkomt
• kan in verschillende vormen voorkomen

Voorbeelden; lopen, denken, doen
ik doe, hij doet, wij deden, wij hebben gedaan

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoorden
• de, het, een
• hoort bij een zelfstandig naamwoord

de jas, het koffiezetapparaat, een meisje

Slide 10 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
• woord voor een mens, dier, plant of ding
• kun je vaak in het meervoud zetten
• kun je vaak een verkleinwoord van maken
• kun je vaak een lidwoord voor zetten
• een naam is ook een zelfstandig naamwoord; bijvoorbeeld: auto, Amsterdam, fietsbelletje, gebeurtenissen

Slide 11 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
• vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
• kan voor en achter een zelfstandig naamwoord staan; bijvoorbeeld: die blauwe trui is kapot

• stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen waarvan iets gemaakt is; bijvoorbeeld: de zilveren ring
Deze woorden hebben meestal een -n aan het eind

Slide 12 - Tekstslide

Het voorzetsel
• is een kort woord dat vaak 
een tijd of plaats aangeeft, 
zoals:
 in, op, na, tijdens, door

Slide 13 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het eind van deze les weet je;
- wat een bijvoeglijk naamwoord is
- wat een voltooid deelwoord is
- hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk 
   naamwoord schrijft

Slide 14 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord 1
Schrijf het voltooid deelwoord altijd zo kort mogelijk. Let op:
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt meestal op -en: gebleven, gesprongen.
Het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord eindigt op -t of -d. Maak het woord langer. Je hoort dan welke letter het moet zijn: gesnapt(e), geschild(e).

Vaak begint een voltooid deelwoord met ge- (geschreven, gewaaid), maar ge- kan ook ergens anders staan, bijvoorbeeld: opengemaakt.

Slide 15 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord 2
Het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord eindigt op -t of -d. Maak het woord langer. Je hoort dan welke letter het moet zijn: gesnapt(e), geschild(e).


Slide 16 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord 3
Vaak begint een voltooid deelwoord met ge- (geschreven, gewaaid), maar ge- kan ook ergens anders staan, bijvoorbeeld: opengemaakt.

Sommige werkwoorden zijn erg lastig. Zij beginnen met ge-, ver-, be-, ont-, her- of over-. Bij het voltooid deelwoord zet je er dan geen ge- voor!


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Voltooid deelw als bijv. naamwoord
Werkwoorden kun je ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Meestal maak je het bijvoeglijk naamwoord van het voltooid deelwoord. 
Je schrijft die woorden zo kort mogelijk.


Slide 19 - Tekstslide

Voltooid deelw als bijv. naamwoord 2
Voltooid deelwoord                                                                    Voltooid deelwoord als bijv. naamwoord

Mijn moeder heeft onze auto gewassen.                         Mijn moeder rijdt in de gewassen auto.

De aardappels zijn aangebrand.                                           De aangebrande aardappels zijn heel vies.

De toneelspeler is verkleed.                                                   De verklede toneelspeler krijgt applaus.


Slide 20 - Tekstslide

Exit poll
Deze les ging over het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Ik weet nu hoe ik het volt. deelw als bijv. naamw. moet schrijven
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Exit poll
Deze les ging over woordsoorten.
Ik weet nu wat een lidwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Exit poll
Deze les ging over woordsoorten.
Ik weet nu wat een zelfstandig naamwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Exit poll
Deze les ging over woordsoorten.
Ik weet nu wat een bijvoeglijk naamwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Exit poll
Deze les ging over woordsoorten.
Ik weet nu wat een werkwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Exit poll
Deze les ging over woordsoorten.
Ik weet nu wat een voorzetsel is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll