Nieuw Nederlands periode 2 klas 1 basis

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor hoofdgedachte?
A
Alinea
B
Onderwerp
C
Tussenkopje
D
Inleiding

Slide 2 - Quizvraag

Wat moet je doen om de hoofdgedachte van een tekst te kunnen vinden? De tekst
A
precies lezen.
B
oriënterend lezen.
C
titel en plaatjes even snel bekijken.

Slide 3 - Quizvraag

Welke tekstsoort is een voorbeeld van het tekstdoel informeren?
A
nieuwsbericht
B
bespreking van een boek.
C
gebruiksaanwijzing
D
verslag

Slide 4 - Quizvraag

Welke tekstsoort is een voorbeeld van het tekstdoel overtuigen?
A
nieuwsbericht
B
bespreking van een boek of film.
C
gebruiksaanwijzing
D
verslag

Slide 5 - Quizvraag

Welk tekstdoel is een voorbeeld van het stappenplan voor tandenpoetsen?
A
overtuigen
B
schieten
C
instrueren
D
informeren

Slide 6 - Quizvraag

Bij welk tekstdoel geef jij je mening?
A
overtuigen
B
schieten
C
instrueren
D
informeren

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de naam van de alinea, waarin het belangrijkste van de tekst nog een keer kort wordt herhaald?

Slide 8 - Open vraag

Een werkwoord zegt:
A
wat iemand of iets doet.
B
wat iets of iemand overkomt.
C
iets over de persoon.
D
wat iemand leert.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin:
De printer maakt ineens vreemde geluiden.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin:
Naar welke muzieksoort luister jij het liefst?

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de 2 werkwoorden in de volgende zin:
Op social media werden veel foto's van de schade geplaatst.

Slide 12 - Open vraag

Wat zijn de 2 werkwoorden in de volgende zin:
Kylie is vorige week vrijdag naar een concert geweest.

Slide 13 - Open vraag

Welke van de volgende woorden is geen werkwoord.
A
bezorg
B
bezorging
C
bezorgt
D
bezorgen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin de persoonsvorm:
Pieter vindt mijn lasagne heerlijk.

Slide 15 - Open vraag

Wat is in de volgende zin de persoonsvorm:
Ben jij echt verliefd?!

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Veel meeuwen houden van brood.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
De vrouw van de directeur kocht een bos bloemen.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp ÉN de persoonsvorm in de volgende zin?
Piet liet een scheet op het tafelkleed.

Slide 19 - Open vraag

Welke proef moet je gebruiken om erachter te komen of je het zelfstandig naamwoord met een -d of -t moet schrijven?
A
verlengproef
B
vraagproef
C
tijdsproef
D
scheikundeproef

Slide 20 - Quizvraag

Eindig het woord met de goede letter. Kies uit een -d of -t.
zwaar....
Schrijf het hele woord over.

Slide 21 - Open vraag

Eindig het woord met de goede letter. Kies uit een -d of -t.
concer....
Schrijf het hele woord over.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het tegenovergestelde van meervoud?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het meervoud van raaf?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het meervoud van gans?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het meervoud van pit?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het meervoud van kasteel?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het meervoud van telefoon?

Slide 28 - Open vraag