1kgt Herhaling Cursus Lezen en Spelling

Herhalingsles 1 cursus Lezen
Onbekende woorden
Onderwerp
Hoofdgedachte
Tekstdoelen en tekstsoorten
Inleiding, middenstuk, slot
Deelonderwerpen
Stappenplan lezen



1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles 1 cursus Lezen
Onbekende woorden
Onderwerp
Hoofdgedachte
Tekstdoelen en tekstsoorten
Inleiding, middenstuk, slot
Deelonderwerpen
Stappenplan lezen



Slide 1 - Tekstslide

Onbekende woorden
1. Wat is een synoniem? Geef ook een voorbeeld.
2. Waar zijn de onderstreepte woorden voorbeelden van?
Veel mensen hebben huisdieren, zoals honden, katten en hamsters.

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp
1.  Wat is het onderwerp van een tekst?
2. In hoeveel woorden benoem je het onderwerp van een tekst meestal?

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdgedachte
1. Wat is een hoofdgedachte?
2. Welke vraag stel je om de hoofdgedachte te vinden?

Slide 4 - Tekstslide

Tekstdoelen en tekstsooren
1. Wat is een tekstdoel?
2. Wat is een tekstsoort?


Slide 5 - Tekstslide

Inleiding, middenstuk, slot
1. Wat gebeurt er in de inleiding van een tekst?
2. Hoe noem je de stukjes waaruit een tekst bestaat?

Slide 6 - Tekstslide

Deelonderwerpen
1. Wat zijn deelonderwerpen?
2. Waar worden de deelonderwerpen uitgewerkt?

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan lezen
1. Wat is oriënterend lezen? Wat vind je als je oriënterend leest?
2. Wat is precies lezen?

Slide 8 - Tekstslide

Herhalingsles 2 cursus Spelling
Hoofdletters
Leestekens: punt, uitroepteken, vraagteken
Laatste letter -d of -t
Meervouden
Verkleinwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletters
1. Waarom gebruik je hoofdletters?
2. Wanneer schrijf je een hoofdletter? Noem 3 dingen.

Slide 10 - Tekstslide

Leestekens: punt, uitroepteken, vraagteken
1. Met welke drie leestekens kun je een zin eindigen? Schrijf ze onder elkaar elk op een nieuwe regel.
2. Schrijf achter elk leesteken dat je opgeschreven hebt, wanneer je ze gebruikt.

Slide 11 - Tekstslide

Laatste letter -d of -t

1. Leg uit wat de verlengproef is.
2. Leg uit waarvoor je de verlengproef gebruikt.

Slide 12 - Tekstslide

Meervouden

1. Wat is meervoud?
2. Hoe maak je een meervoud van een zelfstandig naamwoord?

Slide 13 - Tekstslide

Verkleinwoorden

1. Wat is een verkleinwoord?
2. Hoe maak je een verkleinwoord?

Slide 14 - Tekstslide

Herhalingsles 3 cursus Spelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Sterke en zwakke werkwoorden
Persoonsvorm verleden tijd
Onregelmatige werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1. Wat is een persoonsvorm?
2. Wat is tegenwoordige tijd?
3. Wat is een ik-vorm?

Slide 16 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden
1. Leg het verschil uit tussen sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
1. Wat is verleden tijd?
2. Wat is een zwak werkwoord?
3. Wat plak je achter de ik-vorm bij verleden tijd enkelvoud?
4. En wat bij verleden tijd meervoud?

Slide 18 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
1. Schrijf de pvtt van hij (willen) op.
2. Schrijf de pvvt van ik (zijn) op.
3. Schrijf de pvtt van ik (zullen) op.
4. Schrijf de pvvt van je (kunnen) op.

Slide 19 - Tekstslide